28
naar het mij voorkomt, getracht moeten worden, in de eerste plaats om,
zoolang het niet steekhoudend van waarde gebleken is, den weg open te
houden om tot het oude systeem terug te keeren. En in de tweede plaats,
dat men in elk geval met de invoering wacht tot den lsten Januari na
het loopende jaar en alle vroegere stukken ongemoeid laat. Dat elke
gemeente op eigen houtje dit stelsel zou gaan invoeren niet alleen,
maar het ook zou toepassen op de oudere stukken en de vroegere orde
daarin dus onherstelbaar zou verbreken, schijnt mij uiterst bedenkelijk. Ten
opzichte van elk stelsel trouwens, dat zulk een grooten ommekeer te weeg
zou brengen in de gemeentelijke registratuur, ware het m.i. gewenscht,
dat de toepassing eerst na zeer zorgvuldige voorbereiding, maar dan
ook algemeen en op hetzelfde tijdstip plaats vond, en tevens dat zij in
geen geval zich tot oudere stukken mocht uitstrekken.
Ik ben aan het slot van mijne mededeelingen gekomen. Met opzet
heb ik alle technische bijzonderheden, den vorm en de kleur der kaarten
en der omslagen, het formaat en de inrichting der laden en kasten enz.
achterwege gelaten, eensdeels omdat zij met het eigenlijke wezen van de
zaak niets te maken hebben en anderdeels omdat van andere zijde gaarne
alle mogelijke inlichtingen dienaangaande verstrekt worden.
Resumeerende kom ik derhalve tot de volgende conclusiën
le. Het decimale klassificatie-stelsel kan misschien voor bibliotheken,
vooral voor groote, goede diensten bewijzen. De beslissing hierin kunnen
wij overlaten aan de bibliothecarissen.
2e. Voor het Bibliographisch Instituut te Brussel is het, vooral met
het oog op het internationale karakter en het ruime arbeidsveld van die
inrichting, wel het aangewezen stelsel.
3e. Voor indices op archieven zal het wellicht even goed voldoen
als het alphabetische systeem.
4e. Gecombineerd met het zoogenaamde dossierstelsel schijnt het
mij in het algemeen onpraktisch, voor groote gemeenten overbodig en
voor kleine gemeenten ontzaglijk omslachtig.
E. WIERSUM.
Het Rijksarchief te 's-Gravenhage.
i.
Tijdens de Republiek der Vereenigde Nederlanden was ieder college
in het bezit van zijn eigen archief. Door de Staatsregeling van 1798
werd hierin principieel een groote wijziging gebracht, daar de archieven,
die aan de colleges van het provinciaal bestuur hadden behoord, staats
eigendom waren geworden.
29
Daar de Staat evenwel verzuimde op die archieven beslag te leggen,
bleven zij onder de verschillende colleges berusten.
Eerst in 1800 kwam het denkbeeld van centralisatie der Staatsarchieven
ter sprake. Den 22en December van dat jaar hield de burger-representant Mr.
Hendrik van Rooijen in de Eerste Kamer van het Vertegenwoordigend
Lichaam des Bataafschen Volks een uitvoerig betoog, waarbij hij, na in
het licht gesteld te hebben, „dat de kennis der geschiedenissen niet zo
volledig is, als elk vuurig beminnaar des Vaderlands hartelijk zoude
wenschen", en dat zelfs „in het voortreffelijk werk van den grooten Wage
naar, hoe uitmuntend ook geschreven, hoe aaneengeschakeld en in orde
afgewerkt, volgens hetoordeel van deskundigen veel ter aanvulling is
opengelaten", wees op de bronnen, die verborgen liggen bij de verschil
lende colleges van algemeen bestuur en op de groote moeilijkheden voor
den geschiedvorscher om daarin door te dringen. „Want," zegt hij, „het is
waar, de toegang tot dezelven is niet altijd geslooten gehouden, de onder
zoeker onzer geschiedenissen konde zich daartoe nu en dan den weg
gebaand krijgen, doch over het geheel was de geest van voorige tijden
ten dien opzichte doorgaans meer schroomvallig, ten minsten traag en
langzaam om de behulpzaame hand te bieden en de verlangde aanwijzingen
te doen. Om tot zodanige charters als anderzints toegelaaten te worden,
hadt men veele canaalen, de goedwilligheid van een groot aantal persoonen
nodig, die of niet altijd even gezind waren tot het geven van het nodig
onderricht, of ook wel hunne eigenliefde niet altijd zo verre ter zijde
wisten te stellen, dat zij de eere der uitgave, die zij, hetzij uit gebrek aan
tijd, hetzij door mangel aan de noodige kundigheden, zelve niet konden
bewerkstelligen, aan anderen wilden afstaan."
„Dan gelukkig, Burgers Repraesentanten" zegt hij verder „bevinden
wij ons in de aangenaame gelegenheid om hier aan een zeker hulpmiddel
te kunnen toebrengen, alle gegronde klagten weg te nemen en ons Vader
land eenen dienst te bewijzen, die tijdgenooten en nakomelingschap ver-
pligten en dankbaar zal doen erkennen de hand, die hun zodanig hulpmiddel
heeft toegereikt. Alle die charters en een onnoemlijke voorraad van de
voortreffelijkste bescheiden zijn thans niet meer het vermeend eigendom
van verschillende collegiën, die jaloersch op die bezitting dezelve voor
het oog van eiken anderen verborgen hielden en trotsch waren op eenen
voorraad, die nutteloos onder het stof verschoolen lag. Die voorraad is
het eigendom geworden der geheele natie en zoude het dan niet meer
dan tijd worden, dat ten nutte dier natie daarvan gebruik wierde gemaakt?"
Na er verder op gewezen te hebben, dat de schilderstukken „onzer
vaderlandsche en andere meesters" in een nationale kunstgalerij waren
te zamen gebracht, terwijl de boekverzamelingen, die hier en daar verspreid
waren, in het Nationaal Hotel „ten meer algemeenen gebruik" waren