14 heid. Maar de massa werk, die deze nuttige maatregel van ons korps vergen zal, dreigt zóó eentonig en zóó buitengewoon omvangrijk te zijn, dat de regeering mij toeschijnt wel bedacht te mogen zijn op tijdelijke versterking van het korps der archiefambtenaren. Ook voor een ander werk is in het afgeloopene jaar onze medewerking gevraagd. Ditmaal was het niet de regeering, die zich tot ons wendde het waren de gemeente-ambtenaren zeiven, die onze voorlichting wenschten bij de vraag naar een doelmatig, gemakkelijk te overzien stelsel voor de berging der reusachtige aanwinsten, die ieder jaar levert voor de nieuwe gemeente-archieven. De met de beantwoording dezer vraag belaste com missie assumeerde zich onzen ambtgenoot Wiersum onze ambtgenoot Beth gaf een bewijs van belangstelling in de gewichtige zaak door het publiek maken van een door hem ontworpen stelsel, dat eenigszins afweek van het door de commissie aanbevolen plan. Ook op de tentoonstelling voor gemeente-administratie, in den loop van het jaar te Amsterdam gehouden, heeft de zaak de aandacht getrokken. Het onderwerp mag dus de question brülante heeten op dit gebied. Hoe men ook denken moge over het zoogenaamde decimale stelsel van archiefberging, het feit, dat over de beste methode dier berging ijverig van gedachten gewisseld wordt, dat er met inspanning gezocht wordt naar iets beters dan de van ouds gevolgde sleur, kan niet anders dan met waar- deering worden waargenomen. Ik verheug mij zeer over het feit, dat men er aan gedacht heeft, ook gebruik te maken van de voorlichting van leden van ons korps, omdat zij inderdaad geacht moeten worden, ten dezen tot oordeelen zéér bevoegd te zijn. Te betreuren valt het zeker, dat onze beide ambtgenooten, die zich over de zaak hebben uitgelaten, zich met de voorge stelde plannen niet hebben kunnen vereenigen. Maar ik acht het niet ge- wenscht, de zaak hier verder te bespreken, daar de heer Wiersum ons zoo aanstonds door eene voordracht uitvoerig over het onderwerp zal inlichten. Eene andere questie, op zich zelf weinig belangrijk, maar voor ons van gewicht, omdat de strafrechtelijke verantwoordelijkheid der archief- ambtenaren daarbij betrokken is, werd in de laatste vergadering der rijks archivarissen aan de orde gesteld. Het gold de vraag, of de archiefambtenaren al dan niet bevoegd zijn, om afschriften van archiefstukken op ongezegeld papier te waarmerken door hunne onderteekening, een vraagpunt, waar over, naar het bleek, groot verschil van gevoelen mogelijk was en ook feitelijk bestond. Het debat was dan ook min of meer ingewikkeld, en verwonderen kan het niet, dat de wat slappe formuleering der resultaten, die in het Archievenblad gepubliceerd is, het belang van dit debat slechts gebrekkig weergeeft. Doch hoe dit zij, aangenaam zal het mij zijn, indien het vraagpunt, in welken zin dan ook, ten slotte beslist wordt. Want de tegenwoordige toestand is wel wat al te zonderlingnog dezer dagen 15 ontving ik hiervan het bewijs. Mij werd van wege het Openbaar Ministerie afschrift gevraagd van een reglement, dat in rechte moest worden over gelegd bij de behandeling eener jachtovertreding. De ambtenaar meende aanvankelijk, dat de rechtbank zich zou tevreden stellen met een gedrukt exemplaarmaar, zooals te verwachten was, de rechtbank verlangde beslist een gewaarmerkt afschrift. Natuurlijk was ik gaarne bereid dit afschrift te geven, maar (in de bestaande onzekerheidslechts op gezegeld papier de rechterlijke ambtenaar van zijne zijde was niet bereid de zegelkosten te betalen. Goede raad was duur; ten slotte heeft men mij eenvoudig gedag vaard, om ambtshalve voor het Amersfoortsche kantongerecht te komen verklaren, dat het ongeteekende afschrift van het reglement, dat ik geven zou, overeenstemde met het origineele stuk, waarmede ik het vooraf te Utrecht zou hebben vergeleken; men hoopte te bewerken, dat ik niet al te lang zou moeten wachten en dus niet een geheelen werkdag zou verliezen. Gij beseft thans wel, Mijne Heerendat ik meer dan één uwer doordrongen ben van de wenschelijkheid eener afdoende regeling van deze netelige questie Een ontwerp, waarover ik u reeds ten vorigen jare sprak, is in het afgeloopen jaar eene schrede verder gekomenik bedoel de door de Berlijnsche Akademie aan de orde gestelde verzending van handschriften naar buitenlandsche bibliotheken en archiefdepots, ten behoeve van daar gevestigde geleerden. De zaak is, zooals te verwachten was, hier en daar op bezwaren gestuit. Natuurlijk wil Engeland niet meedoenwij zijn dit gewend. Ook Frankrijk heeft zich onttrokken, hetgeen eene teleurstelling is. Evenwel, Duitschland, Oostenrijk, Italië, België, Nederland, Noorwegen en de Vereenigde Staten hebben hunne medewerking toegezegdde zaak is dus geëntameerd en wij hopen het nu nog te beleven, dat de onderlinge verzending van handschriften tusschen openbare depots, die in onzen tijd is ingevoerd ten onzent, ook regel zal worden tusschen buitenlandsche instellingen. Eene belangrijke zaak, die in de bestuursvergadering onzer vereeniging een paar malen ter sprake kwam, verdient hier nog vermelding; ik bedoel de bestaande plannen tot opruiming van de oude archieven der auditeurs militair, die ten slotte, door de ijverige bemoeiingen van twee onzer bestuursleden, in zooverre gewijzigd zijn, dat vooraf van wege het Algemeene rijksarchief op verzoek der betrokkene Ministeries een onderzoek naar het belang der stukken is ingesteld. Het kan niet met genoeg nadruk herhaald worden, dat, nu het Rijk in iedere provincie eenen archivaris heeft aan gesteld, het opruimen van oude stukken, zonder raadpleging van deze officieele autoriteiten, althans in de administraties van het Rijk zelf niet meer behoorde voor te komen. Ware een ander gevaar, dat onze oude archieven bedreigt, even ge-

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1907 | | pagina 13