10 Twee voorbeelden haalt Dr. Tille ter verduidelijking van zijn stand punt aan. Het eerste is dit. Bij het beheer eener stad, zegt hij, was het van ouds de gewoonte, om niet ééne rekening per jaar af te leggen, maar verschillende rekeningen, betrekking hebbende op verschillende onder deden der stedelijke administratie. Men was echter, gaat hij voort, weinig consequentzoo komt het, dat dezelfde aangelegenheid in den loop der eeuwen bij verschillende afdeelingen van den dienst is behandeldde Publieke werken b.v. hebben jaren lang geressorteerd onder de afdeeling Finantiën, maar daarentegen ook jaren lang onder andere afdeelingen. Is het nu inderdaad praktisch, zoo vraagt Dr. Tille, om de stukken over Publieke werken chronologisch te verdeelen over zes of meer afdeelingen van den inventaris? Op deze vraag ligt mijn antwoord gereed; want het is reeds in onze Handleiding te vinden. Het is niet praktisch, zeiden wij, om, indien onnoozele en grillige beheerders bij de organisatie van hun archief om de tien jaren iets anders invoerden, deze zotte grillen te vereeuwigen in een wetenschappelijken archief-inventaris; indien het dus mogelijk is, trachte men dergelijke afwijkingen van de normale organisatie van het archief te herstellen. Maar het is in den regel niet moge lijk, dit herstel consequent uit te voeren, en in die gevallen late men het liever na. Het voorbeeld zelf, dat Dr. Tille geeft, bewijst, dunkt mij, dat wij juist zagen. Het is mogelijk, de losse stukken over Publieke werken allen te voegen bij de finantieele stukken, of ook ze allen daarvan af te scheidendit is gemakkelijk en het is ook praktisch. Maar Dr. Tille poneert zelf, dat de combinatie dezer stukken met andere van eene bepaalde rubriek culmineert in de rekening van den bedoelden tak van dienst (wij kunnen er bijvoegenof in het resolutieboek van deze administratie enz. enz.). Het is natuurlijk niet mogelijk, deze rekeningen (resolutieboeken enz. enz.) uiteen te knippende posten over Publieke werken, die gedurende zekere perioden in die rekeningen (resolutieboeken enz. enz.) voorkomen, blijven dus daarin verborgen, geheel afgescheiden van de naar eene andere afdeeling overgeplaatste (gewoonlijk minder be langrijke) losse bescheiden over Publieke werken. Kan het ook nu nog inderdaad praktisch heeten, om aldus de bijeenbehoorende bescheiden over de Publieke werken derzelfde stad te verdeelen over verschillende afdeelingen van éénzelfden inventaris? Maar zelfs al is het mogelijk, alle stukken betreffende hetzelfde onderwerp te vereenigen in dezelfde rubriek, dan nog is dergelijke com binatie volstrekt niet altijd doelmatig en dus geoorloofd. Het tweede voorbeeld, dat Dr. Tille aanvoert, kan dit bewijzen. In het archief eener kleine stad vond hij, naar hij verhaalt, verschillende stukken betreffende het jachtrecht dezer stad, en bovendien verschillende bundels met proces stukken betreffende de over dit jachtrecht gevoerde procedures. Ik heb 11 deze akten, zegt hij, altijd „unbedenklich" bij elkaar gevoegd, hoewel de procesakten tot het rechterlijk archief behoorden„und ich wüsste nicht, was dagegen ein zu wenden ware". Gij weet dit niet, mijn waarde heer? Ik zal het u zeggenwant het schijnt mij gemakkelijk te betoogen, dat gij door uwe combinatie de waarde der bedoelde akten eenigszins hebt verminderd. Stel u voor, dat een stedelijk bestuur haar jachtrecht in gevaar ziethet zal dan waarschijnlijk aldus handelen. Allereerst zal het door een zijner ambtenaren doen onderzoeken, hoe het met zijn recht staat. Geeft de door dezen ambtenaar ingeleverde memorie den indruk, dat het recht, hoewel betwistbaar, toch met kans van slagen kan gehand haafd worden, dan begint het bestuur een proces. De advokaat der stad levert dan aan de rechtbank zijne conclusies in, later gevolgd door zijne replieken en tripliekenterwijl de tegenpartij daartusschen strooit zijne antwoorden en duplieken. Reeds in deze allereenvoudigste casuspositie hebben wij dus te doen met drie categorieën van memoriën over het jachtrecht der bedoelde staddie van den ambtenaar, die van den advokaat der stad en die van den advokaat harer tegenpartij. Meent Dr. Tille wellicht, dat deze drie memoriën ongeveer gelijkluidend zullen zijn? Immers neen! Welnu, het verschil van inhoud der drie memoriën wordt verklaard (en kan alleen verklaard worden) door het verschillende stand punt der opstellers, m.a.w. door de Provenienz van het stuk. Kan dan Dr. Tille in gemoede volhouden, dat hij, door deze drie soorten van memoriën zonder aanteekening harer herkomst te vereenigen in één enkel nummer, het oordeel over het jachtrecht der bewuste stad niet belangrijk heeft bemoeielijkt? Ik vergenoeg mij, door mijn bestek gedrongen tot deze korte opmerkingen; ik twijfel niet, of Dr. Tille, met zijne rijke ervaring in de archieven, zal ze willen overwegen en zijn betoog daarna wellicht nog eens herzien. Ik voor mij vervolg mijn verslag over het afgeloopen jaar, dat ik reeds bij den aanvang heb afgebroken. Allereerst spreek ik een woord ten afscheid aan het Handboek der Nederlandsche paleographie, dat aan onze vereeniging niets dan zorg en verdriet heeft opgeleverd. De lezers van het Archievenblad hebben de lijdensgeschiedenis van het ongeboren boek, geschetst door den voorzitter der commissie zelve, kunnen lezenik zal daarop niet terugkomen. Mij scheen de commissie voor het Handboek doelmatig samengesteld maar de praktijk heeft dezen indruk niet bevestigd. Te verwonderen was het niet, dat, nu achtereenvolgens twee leden onzer vereeniging de aan vaarde taak hadden neergelegd, in ons kleine korps niet nogmaals een ander is gevonden, bevoegd en bereid om aanstonds het werk op te vatten. Begrijpelijk was het ook, dat de beide nieuwe bewerkers, die geheel vreemd waren aan onze vereeniging, er prijs op stelden zelfstandig

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1907 | | pagina 11