204
vatting in strijd zou zijn. Een onderzoek naar de inrichting van de
Paaschtafel van beide schrijvers zelve zal, hoop ik, het bewijs, dat zij
den jaarsdagstijl gebezigd hebben, nog duidelijker maken. De tafel be
stond uit acht kolommen, „VIII est Iineis communitus", gelijk Beda
zegt, die achtereenvolgens bevatten de jaren van Christus, het indictie-
cijfer, de epakten, de concurrentes, het jaar van den cyclus lunaris,
den terminus paschalis, den Paaschdag zelf en de luna Paschae. Twee
dier kolommen, de zesde, die den terminus paschalis, en de zevende,
die den Paaschdag aanwijzen, zijn voor ons verder onderzoek van
geen nut; zij geven een bepaalden dag aan, die niet verandert, hetzij men
het jaar met 25 December of met 1 Januari begint2)de andere kolommen
daarentegen bevatten cijfers, die jaarlijks veranderen, en het is zaak daarbij
na te gaan, op welken datum die verandering van jaarcijfer plaats heeft.
Zoo mijne meening, dat de cijfers der eerste kolom, de jaren van Christus,
met 1 Januari veranderen, juist is, moeten ook de cijfers der andere
kolommen met dienzelfden datum veranderen, tenzij het tegendeel in de
toelichting, die Beda tot zijn circulus geeft, uitdrukkelijk wordt opgemerkt.
Zoo reeds dadelijk bij de indicties. „Incipiunt", zegt Beda 3), „autem
Indictiones ab VIII Calendas Octobris, ibidemque terminantur."
Een ander geval is het echter met de epakten, die in de derde kolom
voor elk jaar worden opgegeven. De epakten wijzen bij Beda4) den ouder
dom der maan op den 22sten Maart van elk jaar aan„Sed proprie quae
in circulo decennovenali5) annotatae snnt epactae, lunam quota sit in XI
Calendas Apriles signant." Intusschen is van dezen sedes epactarum
de datum, waarop het cijfer der epakten verandert, geheel onafhankelijk.
Dat cijfer dient nl. voor andere berekeningen, die niet enkel op den
22sten Maart, maar op het geheele jaar betrekking hebben. Zoo geeft
Beda regels voor de berekening van den ouderdom der maan op den
Isten van elke maand met behulp van het guldengetal en de epakten, en
daarbij gaat hij uit van de veronderstelling, dat beiden veranderen met Januari").
De temporibus c. 13 (Giles VI biz. 129). „Meines Wissens", zegt Rühl
(A. w. blz. 133, noot 1), „ist der Circulus paschalis des Beda, den dieser der Schrift
De ratione temporum vorangestellt hatte, nirgends in der ursprünglichen ge-
stalt gedruckt." Achter de Bazeler uitgave komt zulk eene tafel, „vielfach durch
Druckfehler entstellt", voor, niet echter in de uitgave van Giles. In hoeverre de
tafel, die Janus blz. 7678 afdrukt, van Dionysius zelf afkomstig is, is eveneens
onzeker.
2) Zij hebben echter deze beteekenis, dat zij het jaarbegin met Maria Bood
schap uitsluiten, daar anders in sommige jaren (b.v. 535) twee Paaschdagen zouden
vallen, in andere (b.v. 536) geen enkele, wat met de inrichting der Paaschtafels van
Dionysius en Beda niet is overeen te brengen.
s) De temporum ratione c. 48 (Giles blz. 244).
■t) A. w. c. 50 (GiLes blz. 245).
5) De Paaschtafel van Beda was in circuli decennovennales telkens van 19 jaren
verdeeld.
6) A. w. c. 20 (Giles blz. 187, 188).
205
„Primo decennovenalis circuli anno", zegt hij, „in quo ntillae sunt Epactae
in Calendas Januarias nona est luna, in Calendas Februarias decinta, in
Calendas Martias Villi, in Calendas Apriles X, in Calendas Maias XI, in
Calendas Junias XII, in Calendas Julias XIII, in Calendas Augustas XIIII,
in Calendas Septembres XVI 2), in Calendas Octobres XVI, in Calendas
Novembres XVIII, in Calendas Decembres XVIII. Hos tibi numeros pro
regularibus singulorum mensium sume, quibus annuas addens Epactas,
lunam quota sit per Calendas quasque sine errore reperies." Had Beda
hierbij het oog gehad op epakten, die niet met 1 Januari maar met een
anderen datum veranderen, hij had het moeten zeggen, even goed als
hij opmerkzaam maakt op de wijziging, die de door hem aangegeven
berekening in het 19de jaar van den cyclus decennovennalis ten gevolge
van den saltus lunae ondergaat. Maar integendeel, hij vestigt nog eens
uitdrukkelijk de aandacht er op, dat zijne epakten met 1 Januari veranderen3):
„Non autem transitorie commemorandum, quod hoc argumentum a Septembri
quidam incipiunt, ponentes eidem Septembri regulares V, Octobri V, No-
vembri VII, Decembri VII, et caetera ut supra nos posuimus: quod ob
auctoritatem Aegyptiorum rationabiliter prorsus agunt, ut a quibus origo
computandi sumpta est, horum quoque in computando anni principium
imitentur. Verum aliis aptius multo et expeditius videtur, ut computatio
omnis, quantum non necessitas rationis obsistat, a principio anni sui etiam
apud Romanos incipiat, et usque ad terminum anni ratio atque intemerato
ordine procurrat." De aanhaling is lang, maar voor ons onderwerp van
het hoogste gewichtzij bewijst, dat de onmiddellijke navolgers der
Alexandrijnsche geleerden 5) de epakten en de regulares lunares lieten
beginnen met den lsten September, maar dat Beda ze liet beginnen met
den lsten Januari, en dat wel omdat hij meende, dat het rationeel was
alle berekeningen, bij welke dat eenigszins mogelijk was (quantum non
necessitas rationis obsistat), te beginnen met het Romeinsche jaarbegin.
Zeer verwant aan de epakten zijn de concurrentes en de lunae Paschae.
De laatsten worden vermeld in de achtste kolomzij wijzen den ouderdom
der maan op Paschen aan, maar worden overigens bij het berekenen van
andere elementen van den kalender niet gebruikt en kunnen hier dus verder
J) Bij Giles staat abusievelijk „Junias".
Bij Giles staat abusievelijk „XV"; voor de goede lezing zie men de Bazeler
uitgave.
3) L. c. (Giles blz. 189).
•O Rühl A. w. blz. 139 noot 3 stelt voor om in plaats van „ratio atque intemerato"
te lezen: „ratione atque inturbato"; de Bazeler uitgave leest„rato atque intemerato".
5) Sickel. Die Lunarbuchstaben in den Kalendarien des Mittelalters
(Sitzungsb erichte der philosophisch-historischen Classe der Aka-
demie der Wissenschaften zu Wien XXXVIII) blz. 188 en 189 herinnert er
aan, dat de Alexandrijnen zelf natuurlijk andere regulares hadden, daar hunne maan
den niet samenvielen met de Romeinsche.