200 den heer Muller verlorenwant de jaarsdagstijl is dan onder den invloed van het Romeinsche jaar of, gelijk men in de middeleeuwen zeide, het zonnejaar ontstaan, nadat de Christelijke jaartelling met een ander jaar- begin reeds in gebruik was gekomen, en heeft eerst langzamerhand terrein op de kerkelijke stijlen veroverd, totdat ten slotte in de 16de eeuw de overwinning hem toeviel. Zoo daarentegen Dionysius en Beda het jaar met 1 Januari begonnen hebben, gelijk wij, dan zijn de kerkelijke stijlen indringelingen, die wel in een gedeelte der middeleeuwen een aanzienlijk terrein hebben veroverd, maar die toch den oorpronkelijken jaarsdagstijl nooit geheel hebben kunnen verdringen en ten slotte al hunne veroveringen hebben zien verloren gaan. In dat laatste geval is de jaarsdagstijl dus ongetwijfeld de regel en vormen de kerkelijke stijlen altijd uitzonderingen, hoe talrijk die dan ook mogen zijn geweest. Het schijnt mij dus van belang na te gaan, welk jaarbegin Dionysius en Beda aan hunne jaren van Christus hebben verbonden. 2) Zoo men over deze quaestie de moderne chronologen raadpleegt, dan wordt men niet veel wijzer. Grotefend laat zich over den stijl van Dionysius niet uit, maar schijnt aan Beda den Kerststijl toe te kennen. Men zou dit althans opmaken uit het volgende citaat 3)„Doch fand die Kiirzung des Jahres (door den saltus lunae) nicht gerade bei dem einge- schobenen Monate statt, sondern wurde inöglichst an das Ende des luni- solaren Cyclus gesetzt, bei den Alexandrinern in die Julilunation des Jahres XIX, bei Beda an die entsprechende Stelle seines dem Jahresanfang vom 25. Dec. accommodirten Cyclus, also in die Novemberlunation des Jahres XIX n. aur." Ideler zwijgt daarentegen over Beda, maar zegt van Dionysius 4)„Nichts nöthigt uns zu der Voraussetzung, dass Dionysius Exiouus, der seine Ostertafel im Jahr 525 n. Chr. berechnete, den zu Rom damals noch immer gebrauchlichen Anfang des Consularjahrs geandert, und die seiner Tafel zum Grunde liegenden Jahre von irgend einer andern Deze tegenstelling is eigenlijk te gunstig voor den heer NÉlis de mogelijk heid bestaat, dat, ook al voerde Beda, dien men den oudsten computist kan noemen, de kerkelijke stijlen in de kanselarijen in, buiten de kanselarijen steeds de jaarsdag stijl regel is geweest. Heeft daarentegen Beda den jaarsdagstijl gebruikt, dan staat het vast, dat die zelfs bij de computisten regel is geweest. 2) Men kan den invloed van Beda op de middeleeuwsche chronologie bezwaarlijk te hoog aanslaan. Zijne Paaschtafel, zegt Rühl (Chronologie des Mittelalters und der Neuzeit blz. 133), „ist die Grundlage aller mittelalterlichen Osterberech- nung; alle spateren Computisten sind von ihm abhangig, alle Angaben iiber Jahres- charakterismen, Mondalter u. s. w. sind aus ihm entnommen". Beda's systeem is uit zijne beide chronologische werken: De temporibus en De temporum ratione met zekerheid op te maken; daaruit in hoofdzaak moet men ook leeren, hoe de Paaschtafel van Dionysius, van wiens geschriften slechts weinig bewaard is, was ingericht. 3) Zeitrechnung des deutschen Mittelalters und der Neuzeit, 1, blz. 128, kol. 2. i) Handbuch der math erna tisc hen und technisch en Chronologie, 11, blz. 328. 201 Epoche gezahlt habe." Duidelijker nog spreekt zich Rühl uit„Die Jahre dieser Aera (nl. van Dionysius) sind so berechnet, dass das 248. Jahr Diocletians dem 532. nach Christi Geburt gleich gesetzt wurde, nur dass das letztere mit dem 1. Januar, also 4 Monate und 3 Tage spater an- fangt." Geheel anders weer is de opvatting van Bond, die schijnt aan te nemen, dat het christelijke jaar oorspronkelijk met 25 Maart begon. Hij schrijft althans 2) „The system of reckoning the Christian era, now in use, was introduced by Dionysius Exiouus commencing with the 25th of March, but subsequently reckoned from Christmas-day, the 25th of December"; en iets later3): „In England and Ireland the year was reckoned from the „Annunciation", the 25the of March, and Christmas- Day, the 25the of December, after the sixth century until 1066." Bij zooveel verschil van opvatting tusschen de mannen van het vak zelf is een nader onderzoek naar deze zaak m.i. niet zonder belang. Hoe Dionysius er toe gekomen is de Christelijke jaartelling in te voeren, vertelt hij zelf. Degenen, die vroeger Paaschtafels vervaardigd hadden, met name Cyrillus, zijn onmiddellijke voorganger, hadden daarbij gebruik gemaakt van de jaartelling van Diocletianusmaar Dionysius was van dat gebruik afgeweken„noluimus circulis nostris memoriam impii et persecu- toris innectere, sed magis elegimus ab incarnatione Domini nostri Jesu Christi annorum tempora praenotarequatenus exordium spei nostrae notius nobis existeret, et causa reparationis humanae, id est, passio Redemptoris nostri, euidentius eluceret", zegt hij zelf4), en Beda e) herhaalt zijne woorden. Omtrent den aard dier „anni dominicae incarnationis" 6) blijkt uit Dionysius niets. Dat zij van de geboorte van Christus berekend waren, beteekent toch niet anders, dan dat als het eerste jaar der nieuwe jaartelling dat jaar genomen werd, waarin Christus' geboorte werd geplaatst; er uit te willen afleiden, dat het eerste jaar met den dag der geboorte zelf begon, zou bepaald onjuist zijn. Beda 7) zegt zelfs uitdrukkelijk, dat, daar de ge- heele Paaschcyclus 532 jaren groot is, het tweede jaar van de tafel van Dionysius d. i. 533 dezelfde kenmerken vertoont als het jaar, waarin Chronologie des Mittelalters und der Neuzeit blz. 198. Reeds vroeger was dezelfde opvatting gehuldigd door Van der Hagen (De cyclis pa- schal i bus blz. 22): „Anni autem Domini, qui in Cyclo Dionysii praenotantur, ineunt una cum anno Civili Romano, a Kalendis Januarii." Handy-book of rules and tables for verifying dates with the Christian era, 4e druk, blz. 21. Zoo dacht ook kardinaal Noris er over. Zie diens geschrift: De cyclo paschali Ravennate blz. 216—223. 3) A. w. blz. 91. 4) Dionysius Exiguus. Epistola ad Petronium (Petavius. De doctrina temporum 11, blz. 874; Janus. Historia cycli Dionysiani blz. 63). 5) Beda. De temporum ratione c. 47 (Giles VI, blz. 240). Beda. L. c. (Giles blz. 239). 7) L. c. (Giles blz. 240).

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1906 | | pagina 3