222 Luik en Maastricht heeft bestaan, welke laatste stad den Prins-bisschop tot mede-souverein had, en den invloed, die op elk gebied te Maastricht door Luik is uitgeoefend, kan men gereedelijk aannemen, dat men ook inderdaad te Maastricht Luik heeft gevolgd voor het gebruik der formules van de jaarstijlen. Vandaar dat wij bij het aanhalen der Maastrichtsche acten, met het oog op de groote probabiliteit der gebruikte formules, daarop alleen onze aandacht vestigden. De heer Joosting schrijft (hiervoor bl. 217): „Hierop zou eerst te bouwen zijn, wanneer bewezen was, dat die formules in het bisdom Luik werden gebezigd ter aanduiding van den stijl." Onzes erachtens hebben wij de groote waarschijnlijkheid, om niet te zeggen zekerheid, hiervan bewezen. Wij moeten nog bemerken, dat bij de dagteekening der acte van 1159 (zie hiervoor bl. 214) anno dominice incarnationis M°. C°. L°. VIII eene schrijffout is ingeslopen; dit moet zijn M°. C°. L°. VIIII0. P. DOPPLER. De formule „consulatus eius (Augusti) annoin de pauselijke kanselarij. Dat het consulaat onder keizer Iustinianus en zijne opvolgers zijne beteekenis verloren had, en dat toen niet meer jaarlijks twee consuls werden aangesteld, maar dat slechts voor enkele jaren één consul werd benoemd en de tusschenliggende als anni post consulatum werden geteld, is bekend genoeg. De wijze, waarop de telling der postconsulaatjaren geschiedde, was, gelijk reeds door Pagi is opgemerkt, verschillend. Deze geleerde stelde tegenover elkander den modus loquendi Marcellinianus en den modus loquendi Victorianus. Het eerste systeem kwam geheel overeen met de wijze, die tot dusverre bij het tellen van postconsulaatjaren in gebruik was geweest2). In 541 was Basilius consul geweest; voor 542 was geen consul aangesteld, en dat jaar was dus het eerste post consulatum Basilii543, waarin ook geen consul fungeerde, het tweede post consulatum Basilii enz. Waarom dit systeem door Pagi naar Marcellinus wordt genoemd, is niet duidelijk, daar de kroniek van Marcellinus eindigt met 534, en diens continuator juist bij de telling der postconsulaten van Basilius het tweede systeem volgt, dat Pagi naar een ander aanhanger er van, Victor Tonnennensis, het Victoriaansche noemt. Volgens dat stelsel telt bij de berekening der postconsulaatjaren het consuljaar zelf medede Dissertatio hypatica blz. 129. Het eerste postconsulaatjaar is 307. 3) Chronica minora II, biz. 106 en 107. 223 bovengenoemde jaren worden b.v. door Victor aldus aangeduid: 541 Basilio consule. 542 post consulatum Basilii anno II. 543 post consulatum Basilii anno III. Deze laatste telwijze, hoewel minder correct, komt toch in Italië zoo veel meer voor dan de eerste, dat De Rossi 2) meende, dat zij door keizer Iustinus officieel was ingevoerd. Terecht is Mommsen 2) daartegen opge komen, en heeft hij met een beroep op het Chronicon Paschale betoogd, dat te Constantinopel, waar toch zeker het officieele gebruik gold, het consuljaar zelf bij de postconsulaatjaren niet werd medegeteld. Er is echter nog eene derde telwijze, op welke Pagi in het boven aan gehaalde werk 4) opmerkzaam maakt, en die o.a. bij Marius Aventicensis voorkomt. Deze geeft nl. de jaren 566 en volgende 5) aldus aan 566 Annus I consulatus Iustini Augusti. 567 Annus II consulatus Iustini Augusti. 568 Annus III consulatus Iustini Augusti. Dit systeem komt dus grootendeels met het Victoriaansche overeen maar het spreekt niet van postconsulaatjaren, maar van consulaatjaren. Deze laatste uitdrukkingswijze nu is, naar ik meen, ook eenige malen door de pauselijke kanselarij gebruikt, en daarop wensch ik hier de aandacht te vestigen. Drie malen is zij mij voorgekomen, in de eerste plaats in een schrijven van paus Gregorius I ten gunste van de kerk van San Paolo fuori 6), dat, uitgehouwen in marmer, in die kerk is bewaard. Dat stuk is gedateerd: „dat. VIII kal. Febr. imperante domino nostro Phoca P. P. anno secundo et consulatus eius anno primo, indictione VII", waarmede blijkens de indictie en het regeeringsjaar 25 Januari 604 is aangeduid. Oppervlakkig heeft het den schijn, alsof hier eene fout in den tekst is geslopen, en alsof in plaats van „consulatus eius anno primo" gelezen moet worden „post consulatum eius anno primo"want Phocas was in November 602 keizer geworden 7), en het jaar 603 wordt in het Chronicon Paschale8) aangeduid als vjv. (Powa Avyovovov /.vóvov en 604 als /.vsvd vjv. <1>coxa Avyovovov. Intusschen dat is slechts schijn A. w. II, blz. 200 en 201. Inscriptiones urbis Romae christianae I, blz. XLVII der inleiding. 3) Das römisch-ger manische Herrscherjahr (Neues Archiv XVI, blz. 55 noot). 4) Blz. 134. 5) Chronica minora II, blz. 238. Het jaar 566 telt Marius dubbel, eerst als annus XXV p. c Basilii en daarna als annus I consulatus Iustini Augusti. Zie Chronica minora III, blz. 548. 6) Jaffé. Regesta pontificum Romanorum dl. P, nr. 1991. 7) Clinton. Fasti Rom ani II, blz. 157. 8) Dindorf I, blz. 695, 696.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1906 | | pagina 14