192
te bewaren, maar ook om ze te ordenen en te inventariseeren. En hoe
beter zij bewaard zijn, des te meer zullen zij bestudeerd en gekend worden.
Wat de opleiding van de ambtenaren betreft, is Dr. Casanova van meening,
dat archivalische studiën steeds met juridische gepaard moeten gaan.
De laatste aflevering van den jaargang is geheel gewijd aan de
zevende bijeenkomst van het Bibliografisch Genootschap, te Milaan van 31
Mei3 Juni 1906. Een kort resumé over het archivalisch gedeelte moge
hier volgen.
Na de openingstoespraak van den Voorzitter kreeg weldra de heer
Pesce, afdeelingschef aan het Ministerie van Binnenlandsche Zaken, als
vertegenwoordiger van den Minister het woord. Hij had een memorie
opgesteld over een regeling der Rijksarchieven, waarvan hij, aangezien het
hem onmogelijk geweest was ze tijdig gedrukt te krijgen en rond te
deelen, thans een kort overzicht gaf. Zij is verdeeld in vijf Hoofdstuk
ken, waarvan het eerste de wetgeving op de archieven behandelt met de
verschillende Koninklijke Besluiten van 18751902 en de wetsontwerpen
tot vereeniging van de notariëele archieven met die van den Staat, verder
het oprichten van een rijksdepot in elke provinciale hoofdstad, het aan
stellen van districtsinspecteurs, en verscheiden kwesties betreffende de
gemeente-archieven, de archieven van zedelijke en godsdienstige genoot
schappen, van staatslieden enz. In het tweede Hoofdstuk wordt gesproken
van de openbaarheid der archieven en den publieken dienst, in het derde
vooral van het archivalisch materiaal en van den inwendigen dienst, van
schenkingen, van inventarissen, afschriften en historische studiën. Het vierde
Hoofdstuk handelt over de organisatie en het personeel, over de super
intendenten, over een palaeografische en archivalische school en verschillende
andere desiderata, terwijl eindelijk in het vijfde de kwestie van de archief
gebouwen onder handen wordt genomen. Het besluit met een peroratie
over een toekomstig model-archiefgebouw te Rome, waarin tevens de
inventarissen van alle Italiaansche en buitenlandsche archieven geraadpleegd
zouden kunnen worden, een gebouw, waaraan men geen kosten moest
sparen, opdat het zou worden een „insigne testimonio e degno monumento
della nuova vita nazionale."
Een andere spreker, de heer Malaqola, hield vervolgens een voor
dracht over den toestand der Italiaansche archieven en klaagde er over,
dat niettegenstaande deze in omvang bijna alle buitenlandsche overtroffen,
het aantal depóts hier verreweg in de minderheid was. Hij wees op het
voorbeeld van Frankrijk en Pruisen en van Oostenrijk, dat nog onlangs te
Weenen een archiefpaleis had opgericht. Er zijn hier, zoo betoogde hij,
wel is waar, zeventien rijksdepótsmaar op de plaatsen, waar er geene
zijn, is de toestand bedroevenswaardig. Dat mag zoo niet langer duren.
De staat moet voor huisvesting van alle archieven zorgen en o.a. beletten,
193
dat men voortgaat met het verkwanselen en vernietigen van particuliere
archieven. Deze rede van Malaqola zal in druk verschijnen.
En daarna ging de vergadering, zooals in Italië gebruikelijk schijnt te
zijn, weer druk aan het bij acclamatie aannemen van moties, waarin al
hare wenschen waren neergelegd en waarvan den Minister van Binnen
landsche Zaken mededeeling zou worden gedaan.
In de volgende zittingen werden hoofdzakelijk zaken betreffende het
bibliotheekwezen behandeld, afgewisseld met het verzenden van telegram
men van rouwbeklag aan de verwanten van overleden archivarissen en
bibliothecarissen, terwijl den 3den Juni het congres met een enthousiaste
speech van den Voorzitter besloten werd. E. W.
Berichten.
Bij Kon. besl. van 19 Februari 1907 zijn benoemd, met ingang van
1 April:
bij het rijksarchief in Friesland, tot hoofdcommies, Dr. M. Schoenoen,
thans commies bij het rijksarchief aldaar
bij het rijksarchief in Limburg, tot hoofdcommies, Dr. P. Doppler,
thans commies bij het rijksarchief aldaar
bij het rijksarchief in Groningen, tot commies, Mr. P. G. Bos, thans
adjunct-commies bij het rijksarchief aldaar.
In de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 17 Februari 1907 schrijft
men uit Haarlem:
Heden is het 50 jaar geleden, dat de heer Gonnet, gemeente-archivaris
van deze gemeente, in dienst der gemeente trad.
Geboren op 4 Juli 1842, trad hij reeds 16 Februari 1857 als jongste
klerk ter gemeente-secretarie in dienst, na alleen lager onderwijs te hebben
genoten. De toenmalige secretaris der gemeente, Mr. J. Tielenius Kruyt-
hoff, die ontdekte dat de jongeling lust had in studeeren, gaf hem les in
de oude talen en later zette Dr. B. W. Hoffmann dit voort. Aangewezen
den archivaris der gemeente, Mr. A. J. Enschedé, bij te staan in de regeling
van het stadsarchief, vond hij daarbij gelegenheid niet alleen Haarlem's
geschiedenis te leeren kennen, doch vergaarde hij tevens een schat van
kennis op allerlei gebied. Tal van nasporingen werden door hem verricht
en over menige duistere aangelegenheid werd door hem licht verspreid,
doordat hij de onder het stof der eeuwen verborgen wetenswaardigheden
van Haarlem's historie opdolf, zoo b.v. de geschiedenis van het St. Elisabeth s
gasthuis en die der Parochie van den H. Jozef.
Telkens maakte de heer Gonnet ter secretarie bevordering. Op