190
overgang van den feudalen staat in de monarchie. In zijn verdere rede
besprak Prof. Mell het „Johanneunj", door den aartshertog Johan van
Oostenrijk in 1819 opgericht ter centraliseering van het zoo groote op de
landsgeschiedenis betrekking hebbende oorkondenmateriaal, en de in 1849
opgerichte Historische vereeniging voor Stiermarken; beiden hadden ook
het doel de kleinere particuliere oorkonden (ook die in de stedelijke
archieven) te verzamelen. Hij vertelt van de bezwaren, waarmede de
openbaarheid te kampen had, en hoe verder het voorhandene materiaal
eerst goed geordend werd door Joseph Zahn, die in 1861 tot archivaris
aan het Johanneum benoemd werd.
Het archief, door de vereeniging der drie bovengenoemde archieven
ontstaan, loopt tot 1800; het nieuwere gedeelte is als een afzonderlijk
deel van de stadhouderlijke bureaux (Statthalterei-Archiv) gehouden, een
toestand, die niet gewenscht is, maar die men te vergeefs heeft trachten
op te heffen.
De interessante voordracht eindigde met den wensch, in Oostenrijk
nu reeds vast te leggen, wat de verschillende archieven bevatten, om,
wanneer over een tiental jaren het archiefwezen in Oostenrijk zich territoriaal
meer heeft ontwikkeld, tot nader onderzoek te kunnen overgaan.
Over de voordracht van Dr. Secher is reeds boven, op blz. 109 en
155 gesproken; de volgende was die van Professor Dr. Warschauer
over de photografie in dienst der archivalische praktijk en behandelde de
bezwaren, die het fotografeeren van oorkonden medebrengt, en de voor
koming van die bezwaren.
Tot slot sprak Dr. Winter over de nieuwe gebouwen van het Hof-
en Staatsarchief te Weenen als inleiding voor een bezoek.
Dr. Hauviller, Stadsarchivaris te Colmar, werd benoemd tot „Kaiser-
liche Archivdirector" en directeur van het staatsarchief aldaar.
Mr. L. G. N. BOUR1CIUS.
Rivista delle Biblioteche e deoli Archivi, diretta dal Dottor Guido
Biaoi. Anno XVII, numeri 212, Firenze Roma. 1906.
Een onuitgegeven biografie van Cosimo III de' Medici wordt in dit
tijdschrift afgedrukt door Alfredo Municchi, die in de Inleiding eenige
bijzonderheden mededeelt omtrent het leven van den schrijver, Luioi
Gualtieri. Deze stond in nauwe verbinding met het hertogelijke Hof te
Florence en was derhalve in gunstige gelegenheid, het karakter en de
gewoonten van den voorlaatsten Groothertog (16421723) te bestudeeren
en daarvan eenige aanteekeningen te maken. Het handschrift bevindt zich
in het rijksarchief te Florence.
191
Van een ander handschrift, berustende in de Koninklijke Marucelli-
aansche Bibliotheek, wordt hier de uitgave bezorgd door den redacteur
Guido Biaoi. Het is een kroniekje uit de 16de eeuw, dat loopt over het
tijdvak 15371553, en tevens van de onmiddellijk voorafgaande jaren
15301536 de voornaamste gebeurtenissen opsomt. Over den samen
steller van de kroniek weet de heer Biagi niets anders mede te deelen,
dan dat hij een laudator temporis acti is daarentegen wordt de herkomst
van het handschrift uitvoerig besproken.
Een gedeelte van een receptenboek, uit de 15de eeuw, eveneens
te Florence bewaard, in de Riccardiaansche Bibliotheek, wordt afgedrukt
door Dr. Curzio Mazzi. Het is een verhandeling van een Karmelieter
monnik, Domenico Baffo, over het vervaardigen van de ultramarijne verf
stof, waarmede de prachtige kleuren der miniaturen werden aangebracht.
Daarnaast worden allerlei voorschriften gegeven voor het verkrijgen van
andere kleuren, ook voor het maken van gouden en zilveren letters, zelfs
voor het reinigen van beduimeld papier, voor het verwijderen van olie- en
wijnvlekken enz. enz.
Met instemming wordt op blz. 64 melding gemaakt van de gift van
Koning Eduard aan de Nationale Bibliotheek te Parijs. Het betreft name
lijk het tweede deel van een Fransche vertaling van Flavius Josephus'
Bellum Judaicum, versierd met vele miniaturen, van de hand van Jean
Foucquet, dat de Koning zelf, behalve de miniaturen die hij grootendeels
reeds bezat, ten geschenke had gekregen van den Engelschen bibliofiel
Thompson. Daar in de Parijsche bibliotheek reeds het eerste deel voor
handen was, is thans het geheele werk daar compleet.
Van eigenlijke archiefzaken bevatten deze afleveringen op bi. 60
een bespreking van het in 1903 verschenen Deel der Regesten van de
correspondentie der Senatoren te Lucca, uitgegeven door Fumi Luioi.
Behoudens enkele opmerkingen is de recensor, de bekende archivaris van
Pisa, C. Lupi, zeer met het werk ingenomen en schroomt hij niet van den
bewerker te zeggen, dat hij is „il piü alacre e il piu infaticabile degli
archivisti italiani." Terloops wordt er even op gewezen, dat de uitgave
der archiefinventarissen over het algemeen veel te langzaam gaat.
Naar aanleiding van een andere archiefuitgave „Genesi, concetto e
natura giuridica degli Archivi di Stato in Italia", in 1904 in het licht
gegeven door Ezio Sebastiani, publiceert op blz. 100 Dr. Eugenio Casanova
een artikel over de Italiaansche rijksarchieven. Hij dringt, evenals de
schrijver van bovengenoemd werk, vooral aan op bemoeiing van staatswege
niet alleen met de bescheiden, die het eigendom van het Rijk zijn, maar
ook met de archieven van alle lichamen van publiek- en privaatrechtelijken
aard. Worden de laatste verwaarloosd, dan heeft de Staat volkomen het
recht ze te naasten. Op hem rust de plicht, niet alleen om de archieven