188 In de November-aflevering komt een overzicht voor van den te Weenen gehouden Duitschen archiefdag en van de „Tagung des Gesamtvereins der deutschen Geschichts- und Altertumsvereine". Daarin is zeer meldens- waard het besluit, om de archivarissen-vergadering voortaan geheel en al afgescheiden te houden van die der andere vereenigingen. Korrespondenzblatt des Gesammtvereins der deutschen Geschichts- und Altertumsvereine. Jahrgang 1906. Nr. 11 und 12. Berlin, Mittler und Sohn. Het geheele nummer is gewijd aan den te Weenen gehouden Archivtag. De Archivdirektor, Dr. Schneider, sprak er over de archievenzorg in Wurtemberg en had het daarbij voornamelijk over die archieven, welke niet in een staatsarchief-depot worden bewaard. Die zorg dagteekent van 1775, toen aan de wereldlijke en geestelijke staatsbureaux de opdracht werd gegeven, op te teekenen, welke oorkonden zij hadden en deze in te leveren. In 1827 werd daarop bevolen alle akten, die voor de geschie denis van den staat en het vorstelijk huis, voor den omvang van het staatsgebied en de ontwikkeling van zijn inrichting van belang waren, af te geven. Toen, en ook nu nog, werd de grens tusschen belangrijk en niet-belangrijk zeer ten voordeele van de tweede categorie getrokken. In 1831 werd door den minister van Binnenlandsche Zaken bepaald, dat alle op perkament geschreven papieren en de „Kopialbücher" moesten inge leverd worden; in 1855 werd het besluit hernieuwd en sloot de „Ober- finanzkammer" er zich bij aan, alhoewel men ook daarna het besluit niet met den noodigen ernst nakwam. Spreker vertelde vervolgens, hoe het aan den toenmaligen archivaris Stalin te danken was, dat in 1876 meer haast werd gemaakt, en dat in 1877 Justitie, Binnenlandsche Zaken en Financiën besloten, de hun onderhoorige beambten op te dragen alle belangrijke oudere akten naar het staatsarchief toe te zenden, en bij elke schifting hunner papieren er nauwkeurig acht op te geven, dat geen belangrijke stukken vernietigd werden; in twijfel achtige gevallen moest dan den staats-archivaris tijdig bericht gezonden worden. Dat genoemde besluit was echter nog belangrijker door de bepaling, dat ook gemeenten en stichtingen hun archief aan het rijksarchief in bruikleen mochten geven, waarbij het eigendomsrecht aan hen bleef. Sommige gemeenten hebben daarop hunne belangrijke geschriften aan het rijk verkocht; ook voor de geestelijke archieven werden maatregelen ge troffen. Toen deze regelen niet voldoende bleken, werd in 1891 naar het voorbeeld van Baden een „Würtembergische Kommission fiir Landes- geschichte" ingesteld, die ten doel had de uitgave van bronnen voor de lands- (heimische) geschiedenis te bevorderen, en voor alle archieven een soort archivaris (Pfleger) aan te wijzendaarvoor zouden dan vertrouwde 189 ontwikkelde personen in aanmerking komen, die het werk om godswil zouden doen en door de 6 inspecteurs (die als zoodanig deel van de bovengenoemde commissie uitmaken) zouden worden aangesteld. Dr. Schneider deelde daarop veel merkwaardigs mede omtrent den arbeid van die Pfleger, over de moeiten, die men bij de besprekingen en bij de verzoeken van openbaarmaking gehad heeft, en vertelde, dat het plan bestaat de inventarissen uit te geven, zoo mogelijk door één persoon bewerkt. Spreker vindt die uitgave tegenover andere werkzaamheden nu niet zoo dringend noodig. De z.g. archivarissen, eerst alleen aangenomen voor de ordening en inventariseering, werden in 1904 ook belast met de verdere zorg, en vooral werd hun daarbij verzocht mededeeling te doen van elk gevaar, dat die archieven bedreigt, en ook zooveel mogelijk zorg te dragen voor voorwerpen, van belang voor de geschiedenis. Om hun hierbij meer invloed te verschaffen, worden zij van regeeringswege aangesteld, en hunne namen in de Staatscourant opgenomen. Wanneer de gemeenten of kerken gevisiteerd worden, is aan hen, die de visitatie verrichten, opgedragen een onderzoek naar de nog aanwezige geschriften in te stellenzij bekomen daarvoor een gedrukte lijst, met vragen. Alhoewel geen ideaal, schijnt deze handelwijze wel te voldoen. Slechts bij enkele stadsarchieven zal, zooals tot nu toe, een uitgebreidere inwerking noodig zijn. Bij de nieuwste wijziging van de gemeentewet (28 Juli 1906) werd bepaald, dat oorkonden en oude voor de geschiedenis belangrijke akten slechts na bericht aan den Directeur van het Geheime huis- en staatsarchief mogen worden verkocht of vernietigdbij verkoop heeft het land zich het recht van voorkeur voorbehouden. Eigenaardig is de mededeeling, waarmede Dr. Schneider zijn zeer belangrijke rede sloot: ongeregeld, zeide hij, is de overbrenging der akten van de hoogere colleges naar het archief; in Wurtemberg bestaat dus de toestand, dat het mindere, de zorg voor de kleinere, niet aan den staat toebehoorende archieven, wel geregeld ishet meerdere, de bewaring van de staatspapieren, niet. Een tegenstelling met deze voordracht vormde die van Prof. Dr. Mell, Archivdirektor te Graz; hij besprak de archieven en het archiefwezen van een Oostenrijksch „Landschaft", Stiermarken. Hij begon met de mede deeling, dat de archieftoestand in Oostenrijk zeer ongeregeld is, en kwam zoo op den toestand in Stiermarken. Daar zijn de zoogenaamde „standen" vroeg tot ontwikkeling gekomen; onder Frederik IV (1440—1494) was reeds een soort kanselarij aanwezig en van vóór 1519 dateert de eigenlijke administratie, waar spoedig registratoren aan toegevoegd werden. Zoo ontstond het eerste archief, het standen-archief, dat loopt tot den

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1906 | | pagina 27