182
vermeerderd. Een gedeelte van de eerste collectie werd beschreven in den
kataloog van het museum, die in 1886 verscheen. De vereeniging had in
1893 plaats, voor de topographische afbeeldingen; voorde historie-prenten
kwam zij in 1901 tot stand.
Van de topographische afdeeling nu heeft de gemeente-archivaris den
katalogus als eerste deel het licht doen zienin een tweede deel belooft
hij de beschrijving te geven van de afbeeldingen betreffende het maat
schappelijk leven, de historische gebeurtenissen, de wapens en de portretten.
Vergis ik mij niet, dan heeft de Leidsche archivaris, evenals de Dordtsche
archivaris in 1899, bij de samenstelling van dezen kataloog, zich ook weer
onttrokken aan het systeem, dat eertijds door de commissie van de Historische
tentoonstelling te Amsterdam (1876) is gevolgd en dat sedert wel navolging
vond, het systeem n.l., waarnaar de topographische beschrijving over
verschillende rubrieken van het maatschappelijk leven gaat. Naar het hier
gekozen systeem bepaalt zich de topographie in hoofdzaak tot de verschil
lende gebouwen, zonder deze te verdeelen over afdeelingen als krijgswezen,
regeering, justitie, publieke werken, handel en nijverheid, liefdadigheid,
onderwijs enz. Tal van prenten en teekeningen alzoo, die, zonder bepaald
topographisch te zijn, toch over deze verschillende rubrieken afbeeldingen
geven, zullen dus in het tweede deel, onder de afdeeling maatschappelijk
leven, worden beschreven.
Mij komt het hier gevolgde plan van bewerking alleszins aanbevelens
waardig voor. Toch meen ik, dat de toepassing op enkele punten zuiver
der doorgevoerd kon zijn dan de inhoudsopgave, althans nu van deze
topographische afdeeling, doet zien. Dit geldt primo de verdeeling.
Wat bezwaar zou tegen een m. b. toch logischer indeeling zijn geweest
als aan II. Plattegronden vooraf was gegaan wat nu V is, n.l. de ver
keerswegen: de vaarten, wegen, ook spoorwegen, waaraan Leiden is ge
legen en als dan daarna de profielen van de stad waren gevolgd En
zou, laat ik het noemen, de historische harmonie niet bevorderd zijn als
met de afbeeldingen in de stad, de kloosters, de kerken en kapellen als
ook de vroegere gasthuizen waren voorafgegaan? Bij gezichten in de stad
denkt men kwalijk aan riolen en waterververschinghet komt mij voor, dat
een dergelijke rubriek onder II. Plattegronden, als een no. 4, na Grónd-
boringen, een zuiverder plaats zou hebben gekregen. Straten en
grachten, zoo luidt de 2°. afdeeling van de hoofdrubriek IV. Ge
zichten in de stad. Hier is een rubriek stadsgezichten gevormd, die
dunkt mij een meer eigen en zelfstandig karakter heeft. Men vindt er
echter verschillende afbeeldingen onder, die een aspect geven op een bepaald
gebouw, zooals de nummers 883 tot 887 (sociëteit Minerva), no. 888
(Rijnlandshuis en Stadhuis), no. 890 (Amicitia), no. 907 (hofje Broekhoven),
no. 910 (Academie) en zóó verschillende andere nummers. Waarom, zoo
183
wil ik bescheiden vragen, deze niet onder de prenten van die gebouwen
gebracht? Voor de overige, die geen bepaald gebouw vertoonen, had
dan deze afdeeling een afzonderlijke kunnen zijn met de benaming: kijkjes
in de stad. Ditzelfde zou kunnen worden opgemerkt betreffende de
gezichten o p de stadalleen de meest algemeene profielen had ik daar
onder willen brengen, de andere had ik zooveel mogelijk bij bepaalde
poorten en bolwerken geplaatst.
Onder de verzamelwerken zie ik niet alleen atlassen, albums, gidsen
en andere boekdeelen met een collectieven titel, maar ook collectiën,
als ik wel heb, van losse prentbriefkaarten. Kan men deze nu onder
verzamelwerken rekenen, of dienen zij niet liever verdeeld, al naar het
hoofdmoment van de voorstelling, onder de gebouwen, c.q. kijkjes in
de stad?
Wanneer de geschiedenis van een gebouw meerdere veranderingen
van zijn bestemming vermeldt, zonder dat de uitwendige gedaante van het
gebouw daarmee werd gewijzigd, is het dan wenschelijk, dat de indeeling
van dat gebouw in den katalogus geschiedt naar de oorspronkelijke be
stemming? Ik vermoed, dat de Leidsche archivaris die vraag ontkennend
beantwoordt. Voor zoover ik zocht, vond ik in Leiden geen gebouw met
een vaak gewijzigde bestemming. Doch als de Lakenhal, als gebouw,
onder no. 2043 en het Stedelijk Museum, voor zoover althans het
interieur, onder no. 1787 en v., elk afzonderlijk worden behandeld, dan
moet ik wel veronderstellen dat bijv. het St. Anthonis-poorthuis te Amster
dam, als gebouw, volgens het systeem van dezen katalogus moet worden
gerangschikt onder de poorten, van af de oudste afbeelding tot die van
heden toe, terwijl afbeeldingen van den inwendigen toestand van dit poort
huis zouden moeten worden gebracht onder: 1°. waaggebouwen, 2°. gilden,
3°. onderwijs: theatrum anatomicum, 4°. winkels, magazijnen, 5°. brand
weerkazerne, 6°. oud archief. Er is, dunkt mij, niets tegen. Doch als nu
afbeeldingen van de Lakenhal, als Museum, alleen den inwendigen staat
betreffen, dan is het toch weer bedenkelijk deze rechtstreeks te brengen
onder de rubriekGezichten in de stad.
Een enkele maal wierp de vraag zich op, of uitsluitend topographische
afbeeldingen zijn genomen. Bijv. is no. 2243 niet meer in de lijn van een
historieprent en ook no. 2689?
Ik zie onder de afbeeldingen van de studenten-societeit, dat no. 3014 met
zijn sleutel, na een dergelijke prent van het jaar 1832 (no. 3012) is ge
steld. Ik bezit die van no. 3014, afkomstig van mijn vader, die op de
prent met zijn vriend Gerrit van de Linde („de Schoolmeester") in een
boek zit te lezen, terwijl zijn hond een poot geeft aan, ik meen, den student
De Vries. Ik heb altijd in de traditie geleefd, dat die prent van 1829 is,
doch zij is zeker vóór 1832 en niet daarna.