180
Historisch Genootschap te Utrecht van het Archief van het Aartsbisdom
Utrecht, van de Utrechtsche Jaarboekjes of andere dergelijke overal te
raadplegen verzamelwerken? Was het, om hem die kleine moeite te
besparen, wel noodig den catalogus zoo beduidend te doen uitdijen? Of
is het niet wat al te uitvoerig om, waar in den catalogus zelf reeds de
inhoud van alle Annales academiae Rheno-Trajectinae is
medegedeeld, in het supplement nogmaals de daarin voorkomende rede
voeringen der hoogleeraren bij hunne intrede als afzonderlijke nummers
te vermelden, terwijl blijkbaar slechts een enkele als afzonderlijk stuk voor
komt 2)? En, indien de heer Muller deze herhaling beslist noodig vond,
was het dan in elk geval niet beter geweest om ze alphabetisch te rangschik
ken naar de namen der oratoren, daar zij in den hoofdcatalogus toch
reeds in chronologische volgorde zijn opgenoemd 3)?
Eveneens zou de samensteller m. i. zonder bezwaar het beschrijven
van de herdrukken van tal van artikels in andere tijdschriften of verzamel
werken als afzonderlijke nummers (65, 655, 657, 695, 719, 1518 e. a.)
achterwege hebben kunnen laten. Tenzij natuurlijk, dat in de boekerij
ook van deze een afzonderlijke overdruk is opgenomen. Is dit niet het
geval, dan komt mij een verwijzing in een noot bij het correspondeerende
nummer voldoende voor.
Over het algemeen zou ik bij het opnemen en beschrijven van tijd
schriftartikels enz. den volgenden regel willen volgenMen trachte van
alle in aanmerking komende artikels een overdruk machtig te worden,
doch geve dan ook uitsluitend aan deze een afzonderlijk nummer. Daardoor
zal het geheel beter te overzien zijn en de catalogus beknopter en dus
meer bruikbaar worden. En wat het opnemen van dergelijke stukjes
betreft, zou ik, minder schroomvallig dan de heer Muller, niet huiverig
zijn een artikeltje van uiterst kleinen omvang bij de verzameling in te
lijven, als de inhoud mij ook voor hen, die na ons komen, van groot
belang scheen te zijn.
Mijn tweede grief tegen den supplement-catalogus geldt de ongemeen
lange beschrijving, die aan sommige nummers is ten deel gevallen. Ik noem
de meest in het oog springende: 27, 28, 29, 776, 777, 784, 785, 877,
999 en 1118, waarvan een enkel zelfs negen bladzijden beslaat. En nu
treft het, dat al de aangehaalde nummers uitsluitend uit handschriften
9 Het afdrukken van die inhoudsopgaven als in nrs. 2780 en 2781 schijnt
mij alleen door het feit, dat deze tijdschriften te Utrecht verschenen zijn (zie de
voorrede van den Catalogus biz. XII), niet voldoende gemotiveerd.
2) Het aangeven van de bladzijde bij de Orationes der A n n a I e s a c a d.
Rheno-T raject. heeft wegens de afzonderlijke paginatuur voor de nummers
2045—2067 weinig nut, terwijl de volgorde hier en daar afwijkt van die der Annales.
3) De inhoud van de latere Jaarboeken, de Annales academici, is in
den hoofdcatalogus niet opgegeven; de vermelding van de hierin voorkomende rede
voeringen in het supplement zal daarom van meeb nut zijn.
181
bestaan. Daaraan zal dus de lange omschrijving geweten moeten worden.
Mogen wij echter aannemen, dat handschriften over het algemeen in de
beschrijving zoo onbescheiden veel plaats vereischen, dan zou ik beslist
de voorkeur geven aan een afzonderlijken catalogus voor deze indringers.
Trouwens laat mij dat hierbij voegen, op gevaar af, dat men mij voor
de voeten gooie, of ik soms ook de indeeling en beschrijving naar het
formaat weer terugwensch ook om andere redenen komt mij een
afzonderlijke catalogus van een afzonderlijke bibliotheek van handschriften
niet geheel verwerpelijk voor. Maar dat daargelaten, wil het mij toeschijnen,
dat de meeste der aangehaalde stukken zonder veel nadeel voor de gebruikers
van den catalogus aanmerkelijk korter beschreven hadden kunnen worden
Zoo kan m. i. het afzonderlijk vermelden van al de eigendomsbewijzen
van een huis alleen bij toeval van eenig nut zijn. Zoolang men er niet
aan denkt om stelselmatig van alle huizen en erven in een stad de ver
schillende akten van overdracht (in regest) te laten drukken, kan het weinig
waarde hebben om van enkele pNerceelen, waarvan de eigendomsbewijzen
toevallig in de bibliotheek zijn beland, zooveel omslag te maken. Zoo had
ook nr. 877, waaraan zelfs een genealogie is toegevoegd, m. i. eenvoudig
als „Familiepapieren van het geslacht Booth. 15761717" kunnen luiden,
zonder meer. Hetzelfde geldt van nr. 1118, waar ook alleen met den
hoofdtitel, zonder de uitvoerige inhoudsopgave, volstaan had kunnen worden.
Dit is wat ik over dezen supplement-catalogus te zeggen had. Wellicht
zou de heer Muller zelf, indien hij niet aan zijn model, den hoofdcata
logus, gebonden ware geweest, thans na 25 jaren, op enkele punten
anders gehandeld hebben. Zooals het werk er nu ligt, zou ik althans,
bij al de groote verdiensten er van, die men des te meer waardeert,
naarmate men zelf met dergelijken moeitevollen arbeid bekend is hier
en daar beperking in het aantal en in de beschrijving der nummers wen-
schelijk achten, van oordeel zijnde, dat ook een catalogus van een boekerij
een wegwijzer moet zijn, maar ook niet meer dan dat, en dat hij dus
vooral niet te uitvoerig mag worden.
Rotterdam, Februari 1907. E. WIERSUM.
Mr. J. C. Overvoorde. Catalogus van de Prentverzameling der ge
meente Leiden. Leiden 1906, in 8°.
De historische en topographische atlas der stad Leiden is ont
staan door de vereeniging van een omvangrijke collectie prenten en
teekeningen over de stad en haar geschiedenis, berustende op het museum
„de Lakenhal", met een kleinere collectie, later op het archief der gemeente
zelf aangelegd. Beide collectiën zijn langen tijd afzonderlijk verzorgd en
9 Niet alle; de beschrijving van de onder nrs. 27, 28 en 29 vermelde adver
saria zou, hoe lang ook, moeilijk ingekort kunnen worden.