®WW5^'ëXïv5^'êS?^'êX?'«X5v^S5v5^^^^'ê^'5Xsv5^W5X?'«2Sv5X5v5X?vèjr'^'5S^i®
1906/1907A No. 3>
Orgaan van de YEREENIGING VAN ARCHIVARISSEN in Nederland.
Goedgekeurd bij Kon. besl. van 29 Sept. 1891.
Bijdragen voor dit tijdschrift te zenden aan Dr. E. WIERSUM te Rotterdam.
De concept-Archiefwet.
De neiging tot het inzenden van amendementen op het belangrijke
concept van eene Archiefwet, dat in onze aanstaande vergadering zal be
handeld worden, is niet groot. Wat kan de reden zijn? Aan gebrek aan
belangstelling kan het zeker niet liggengaarne neem ik dan ook aan,
dat de leden onzer vereeniging het stuk onberispelijk hebben bevonden.
Te liever omdat ik zelf, die (zooals ik zeide) bij de eerste kennismaking-
zeer er mede ingenomen was, ook bij nadere studie geen bezwaar van
belang heb opgemerkt.
Slechts één desideratum is bij mij overgebleven. Qaarne had ik bij
deze gelegenheid de netelige quaestie van den eigendom van het rijk op
de oude rechterlijke archieven en op de oude archieven van den Burger
lijken Stand uitgemaakt gezien. Het blijft toch eene hoogst onaangename
zaak, dat de rechtstitels van den staat op deze beide categorieën van stukken
voor twijfel vatbaar blijken te zijn, en te hinderlijker nog is dit euvel,
omdat het de aanvulling der serieën met de bij ongeluk achtergebleven
stukken zéér bemoeilijkt, met name waar het de kerkelijke registers geldt.
Het zou mij dan ook zeer verheugen, als eene Archiefwet deze zaak
eens uitmaakte voor goed, door het eigendomsrecht van den Staat op deze
stukken duidelijk uit te spreken, of althans door te verklaren, dat de
stukken bestemd zijn voor den publieken dienst en dat het dus aan de
regeering staat te beslissen, waar ze bewaard zullen worden. Maar ik
erken, dat eene dergelijke bepaling, op zich zelf reeds netelig en vrij lastig
te formuleeren, in het kader van dit concept niet goed past. Ik heb mij
dus tot de commissie gewend en haar de zaak voorgelegdzij bleek
%jT-3 lö S& ?- -