164
Onder dit artikel 8980 van het Periodiek Woordenboek drukken
wij de circulaire af, van den Minister van Binnenlandsche Zaken uitgegaan
over deze zaak op den 6den Mei 1897, d. i. een goede week na de aan het
slot van het artikel aangehaalde missive van het Registratie-bestuur van
den 27sten April van dat jaar. Het verband schijnt onmiskenbaar.
Periodiek Woordenboek van administratieve en gerechtelijke beslis
singen OP HET GEBIED VAN REGISTRATIE, ZEGEL ENZ.
A°. 1897, Art. 8980. Onderworpen aan zegel. Afschriften
van archiefstukken. Bij onderscheidene ministerieele beschikkingen
zijn de instructiën vastgesteld voor de archivarissen, aan wie de bewaring
is toevertrouwd van de in de Rijksdepóts verzamelde oude archieven,
afkomstig van administratieve en rechterlijke autoriteiten en van opgeheven
kerkelijke gestichten en religieuse huizen, loopende tot 1813. Daarbij is
hun opgedragen, tegen betaling volgens een tarief, casu quo van de onder
hun berusting zijnde documenten afschriften te geven en die te authen-
tiseeren.
De vraag deed zich voor, of deze ambtenaren verplicht zijn zulke
afschriften op gezegeld papier te schrijven, als zij die voor eensluidend
afschrift onderteekenen, ook wanneer die afschriften alleen voor een
wetenschappelijk doel bestemd zijn.
Het bestuur meende die vraag toestemmend te moeten beantwoorden
op de navolgende gronden.
Volgens art. 1925 B. W. wordt aan de afschriften en uittreksels
geloof gehecht, voor zooverre zij met het oorspronkelijk stuk overeen
stemmen. Dat daaronder ook begrepen zijn de door de archivarissen
geauthentiseerde afschriften en uittreksels volgt uit de bepaling van art.
1926 n°. 2 B. W.
Die afschriften en uittreksels leveren ongetwijfeld „eenigen titel, recht
of voordeel op, of strekken tot eenig bewijs" en vallen dus onder het
bereik van art. 12 der Zegelwet.
Aan dat feit wordt niet te kort gedaan door de omstandigheid, dat
de aanvrager de stukken alleen voor een wetenschappelijk doel bestemt.
Die bestemming kan alleen in aanmerking komen, wanneer de afschriften
of uittreksels alleen tot kennisneming door openbare besturen of door
ambtenaren, tot die besturen behoorende, of ook wel tot aanvulling van
de archieven dier besturen moeten strekken.
Voor die categorie van afschriften en uittreksels is bij missive van 7
December 1869 no. 7 beslist, dat zij op ongezegeld papier kunnen
worden afgegeven.
Vgl. P. W. no. 5668 (van het jaar 1869).
165
Tegen deze beslissing werden de navolgende bedenkingen geopperd.
Is het wel juist, vroeg men, omtrent alle afschriften van of uitreksels
uit oude archiefstukken te zeggendat zij „eenigen titel, recht of voordeel
opleveren of tot eenig bewijs strekken", en mitsdien vallen onder de
bepaling van art. 12 al. 1 der Zegelwet?
Bij dat artikel is toch kennelijk alleen sprake van titel, recht, voordeel
en bewijs in rechten.
Afschriften van archiefstukken, welke alleen kunnen strekken tot staving
van geschiedkundige feiten, b.v. „afschriften van correspondentiën van
staatslieden en dergelijke uit vorige eeuwen, die alleen historische gebeur
tenissen illustreeren, of afschriften van wetenschappelijke verhandelingen"
zouden, naar werd beweerd, kwalijk onder de bedoelde rubriek zijn te
brengen.
Ook vroeg men, of niet in zulke gevallen strijd met de Zegelwet zou
zijn uitgesloten, wanneer onder zulke afschriften de naam van den archi
varis niet werd geschreven, maar eenvoudig gestempeld.
Naar aanleiding van die bedenkingen werd het volgende te kennen
gegeven.
De opmerking, dat in art. 12 al. 1 der Zegelwet alleen sprake is van
titel, recht, voordeel en bewijs in rechten, wordt volkomen beaamd,
maar daaruit volgt niet noodwendig, dat het doel, dat men met de afgifte
der bedoelde afschriften beoogt, beslissen moet over de vraag, of die
afschriften al dan niet zegelplichtig zijn.
Wanneer dit niet in het systeem der Zegelwet lag, dan zou de
handhaving dier wet vrijwel onmogelijk zijn, daar bij de ontdekking van
een ongezegeld afschrift, afgegeven door een archivaris, wel nimmer zou
kunnen worden bewezen, dat het stuk werd afgegeven met de bedoeling
om het tot bewijs in rechten te gebruiken.
A priori kan gewoonlijk niet met zekerheid worden gezegd, of een
stuk titel, recht, voordeel of bewijs zal leveren, wanneer het in [rechten zal
zijn overgelegdmaar waar het stukken geldt, waarvan het B. W. de
bewijskracht uitdrukkelijk regelt, kan toch niet worden ontkend, dat zij
bewijs opleveren.
Op die gronden meende het bestuur de hiervoor uiteengezette meening
omtrent de zegelplichtigheid der bedoelde stukken te moeten handhaven.
In antwoord op de vraag of afschriften, niet van een geschreven, doch
van een gestempelde handteekening voorzien, buiten het bereik der
Zegelwet vallen, werd nog opgemerkt, dat dit niet boven bedenking voor
komt, vooral met het oog op het vonnis der arrondissementsrechtbank te
Breda d.d. 27 December 1887, bevestigd bij arrest van het Hof te
's-Hertogenbosch, d.d. 11 December 1888').
Vgl. P. W. no. 7846 (van het jaar 1889).