88
kerke den 5den Februari 1362 (nr. 516) en niet 1363, gelijk bij gebruik
van den Paaschstijl het geval zou geweest zijn; want de officiaal gaf last
tot afkondiging dier voordracht 1362 „in vigilia beati Petri ad cathedram"
(21 Februari) (nr. 518).
In een stuk, gedateerd van 6 April 1395 (nr. 647), waarbij de abt
eene door de gildebroeders van het Heilige Kruis in de kerk te 's-Graven-
hage gestichte kapelanie bevestigt, bezigt hij zeker ook den Paaschstijl niet,
daar het Paaschjaar 1395 van 11 April 1395 tot 1 April 1396 loopt, en
er dus geen 6 April in voorkomt. Bovendien is de akte opgenomen in
een vidimus van 22 April 1395 (nr. 648).
Evenmin bezigt de abt den Paaschstijl in een charter (nr. 752),
gedateerd van 1441 „die dominica decima nona mensis Martii"want niet
in 1442, wel in 1441 viel de 19<fe Maart op een Zondag.
Bijzonder merkwaardig is nog een stuk van 8 April 1449 (nr. 773),
waarbij de Paaschstijl is uitgesloten, omdat in het Paaschjaar 1449 geen 8
April voorkomt; dit stuk toch gaat uit van den abt van Middelburg en van
de regeering dier stad, die zich in den regel van den Paaschstijl bediende,
maar zich hier naar het gebruik van den abt blijkt te hebben geschikt.
Den 3den Januari 1455 droeg de abt iemand voor voor eene vicarie
in de kerk te Oost-Souburg (nr. 784); de last om die voordracht af te
kondigen werd door den officiaal van den Domproost 22 April 1455
gegeven (nr. 785). In het eerste stuk is dus niet de Paaschstijl gebruikt.
Bij akte d.d. 1 Maart 1502 (nr. 1134) droeg de abt iemand voor tot
vicaris te West-Souburg. De datum van dat stuk moet niet herleid worden
tot 1503want de last tot afkondiging der voordracht had plaats 15 April
1502 (nr. 1138), die tot inbezitstelling 7 Mei 1502 (nr. 1139), terwijl de
inbezitstelling zelve 14 Juni 1502 (nr. 1141) geschiedde.
Eveneens is een stuk van den voorlaatsten Februari 1505, bevattende
eene voordracht voor cureit te Welzinge, (nr 1181) niet volgens den Paasch
stijl gedateerd, daar de last tot afkondiging 25 Maart 1505 door den
officiaal gegeven werd (nr. 1183).
Twee akten, waarbij de abt iemand voordraagt tot cureit te West-
kapelle en gelast hem in het bezit dier cure te stellen, zijn gedateerd van
15 en 16 Janaari 1545 (nrs. 1429 en 1430). Dat hier dat jaar bedoeld
is en niet 1547, blijkt uit de akte van inbezitstelling van 22 Januari 1546
(nr. 1431) en den later van den officiaal ingekomen last tot afkondiging
der voordracht en tot inbezitstelling van 27 Januari en 17 Februari 1446
(nrs. 1432 en 1433)
Me dunkt, de conclusie, uit die tien akten, die van 1344 tot 1546
9 Dat de abt zelf in dit geval reeds dadelijk last tot inbezitstelling had
gegeven en deze dan ook al had plaats gehad, toen daartoe de last van den officiaal
ontvangen werd, hangt blijkbaar hiermede samen, dat de vorige cureit was afo-ezet
en uit zijn ambt moest worden verwijderd!
89
loopen, te trekken, kan geene andere zijn dan deze: de abdij gebruikte
niet den Paasch- of den Boodschapstijl maar den Kerst- of den Jaarsdagstijl
Er blijft dus nu nog te onderzoeken over, of de Kerststijl dan wel
de Jaarsdagstijl in de abdij gegolden heeft. Dat een beroep op de boven
aangehaalde stukken van 6 Februari 1435 (nr. 726) en 1 Februari 1460
(nr. 804) ten gunste van den Kerststijl, die daar uitdrukkelijk wordt ver
meld, niet opgaat, heb ik reeds aangetoond. De zaak wordt m.i. alleen
beslist, zoo omtrent oorkonden, uitgaande van de abdij en verleden tusschen
25 December en 1 Januari, zonder dat de jaarstijl met name wordt vermeld,
van elders blijkt, dat zij, hetzij volgens den Kerststijl, hetzij volgens den
Jaarsdagstijl gedateerd zijn. Zulke oorkonden heb ik in het abdij-archief
er twee gevonden (nrs. 388 en 511).
In het eerste stuk, gedateerd van 28 December 1349, doet de abt den
bisschop eene voordracht voor eene vicarie in de Kloosterkerk. Hier kan
de Kerststijl niet gebezigd zijn; want de vicarie, waarvoor de abt 28
December eene voordracht doet, was door hem eerst den 21 sten December
1349 gesticht (nr. 387), en den 19den Januari 1350 (nr. 393) bevestigde de
bisschop van Utrecht deze stichting en vereenigde hij zich met de voor
dracht, die dus blijkbaar niet 28 December 1348 maar 1349 was ingediend.
Eveneens deed de abt voor cureit te Werendijke 26 December 1361
eene voordracht aan den Domproost (nr. 511). De last om die voordracht
in de parochiekerk af te kondigen werd door den officiaal den 8sten Januari
1362 gegeven (nr. 513), en de opdracht om den voorgedragene in het
bezit te stellen (nr. 515) is van 27 Januari 1362. Wil men dus niet aan
nemen, wat inderdaad onaannemelijk is, dat tusschen de voordracht en
den last tot afkondiging meer dan een jaar verloopen is, dan bezigde de
abt in het eerste stuk niet den Kerst- maar den Jaarsdagstijl.
Niet anders dan de abt handelde de proost. In de rekening, die
Floris Aertsz., later zelf abt, aflegde van zijne administratie over 1535,
omschrijft hij dat jaar aldus: „eenen geheelen jaire, ingaende den eersten
January anno XVc ende vijfendertich stijl van Utrecht2) ende uuytgaende
den laesten Decembris in tzelve jair".
9 Hierbij zijn buiten beschouwing gelaten een viertal oorkonden, die hoewel
in de abdij verleden en meerendeels ook met het zegel der abdij voorzien, toch
notarieel zijn opgemaakt (nrs. 304, 843, 845 en 1184). Zij zijn allen gegeven „anno
a nativitate Domini" en dus volgens het in dit tijdschrift (bladz. 37 vlg.) door
Dr. Schoengen herinnerde naar den Kerststijl gedateerd. Men lette echter op het
onder nr. 1437 vermelde stuk van den keizerlijken notaris Cornelis van Middelburg,
gedateerd „up den zesten dach in Aprili int jaer ons Heeren (zanno
Domini zz anno a nativitate) duyst vijfhondert ende vivenveertich s t ii 1
van Hollandt".
9 De bijvoeging der woorden: „stijl van Utrecht" geeft eene ongezochte
bevestiging van wat ik vroeger (Archievenblad XIV blz. 244) beweerd heb, dat die
uitdrukking meermalen gebruikt wordt om bij de akten, tusschen Nieuwjaar en Paschen
verleden, den Paaschstijl uit te sluiten, zonder dat daaruit volgt, dat degene, die
zich van de uitdrukking bedient, den Kerststijl gebruikt.