84 knecht trekt de livrei zijns meesters aan. Men kan eenen livreiknecht definieeren als „iemand, die zich van het gros van het volk onderscheidt door het dragen van een rooden of blauwen rok met goudgalon". Wil men nu weten, of een bepaalde livreiknecht een rooden of een blauwen rok draagt, dan behoort men te onderzoeken, bij welke familie hij in dienst is en welke kleur deze voor hare livrei gekozen heeft. Voor het volk, dat zijne gewone burgerkleeren is blijven dragen, is zulk een onderzoek echter niet noodig. Het is natuurlijk denkbaar, dat ook een volkskind eene livrei aantrekt, maar men heeft het nog niet gezien. Zóóals met de livrei, schijnt het mij in hoofdzaak ook te zijn met de kanselarijhet zou mij zéér verheugen, indien de heer Nélis dit werkelijk met mij bleek eens te zijn. Ik heb echter zoo even één voorbehoud gemaakt; ik zeide: indien het volkskind treedt in eene kanselarij, die een kerkdijken jaar stijl volgt. Ik houd het voor waarschijnlijk, dat de meeste kanselarijen dit dedenmaar zeker is dit niet. Want tot nog toe is men gewoon geweest, om alle kanselarijen, waar Paasch- en Boodschapsstijl uitgesloten bleken, dadelijk in te deelen bij den Kerststijlen het zou toch wel kunnen zijn, dat sommige van deze kanselarijen bij onderzoek bleken den Jaardagstijl te volgen. Immers, ik meen aannemelijk gemaakt te hebben, dat de kanselarij van den bisschop van Doornik in 1196 en ook de veel gebruikte kanselarij van den bisschoppelijken officiaal van Utrecht in 1294 den Jaardagstijl volgden; wat de heer Nélis daartegen aanvoert, zijn slechts onbewezen vermoedens, die het niet noodig is te weerleggen. Zekerder nog is het, dat de kanselarij van den bisschop van Munster sedert 1313 den Jaardag stijl volgde. De heer Nélis duidt wel aan, dat het dekreet vóór den Jaardagstijl door de Keulsche synode weder buiten werking zou zijn gesteld maar dit is geheel onwaarschijnlijk, 1° omdat het Keulsche besluit een paar jaren ouder is, en 2° omdat dit besluit, evenals het Utrechtsche, naar men weet, niet gericht is tegen den Jaardagstijl, maar tegen den Paasch- stijl, die juist toen op beide plaatsen begon wortel te schieten Het scheen echter vreemd, dat de synoden van Utrecht en Munster, toen zij zich nagenoeg tegelijkertijd beijverden om het voorbeeld der pauselijke kanselarij te volgen, zich niet in gelijken geest geuit hebben, dat de een toen den Kerststijl verkozen heeft, de ander den Jaardagstijl. Deze tegen spraak verklaarde ik de vorige maal niet te kunnen oplossenthans heeft echter onze ambtgenoot, Dr. Schoenoen, zéér ter snede de moeilijkheid verklaard in het belangrijke artikel, dat in het vorige nummer van dit Voor de 15e en 16e eeuw hebben de heeren Fruin, De Fremery en Spitzen reeds meer voorbeelden gegeven, en de heer Nélis schijnt daardoor voor die periode overtuigd te zijn. 85 tijdschrift geplaatst is. Hij bewijst daarin onder beroep op de autoriteit van prof. Nilles, hoogleeraar in het kanonieke recht te Innsbruck (schrijver van een geleerd werk over de dateering der pauselijke registers), die ten bewijze de werken van verschillende glossatoren en kanonisten aanhaalt, dat wel is waar de eigenlijke pauselijke kanselarij zelve in de middeleeuwen den Kerststijl volgde; maar dat tegelijk de congregatiën en alle rechtbanken der Curie den Jaardagstijl gebruikten, die te Rome in de middel eeuwen veel meer aanhangers telde dan de andere stijlen. Mij dunkt, dit feit geeft te denken. Daarbij komt nog iets. Ik voerde twee voorbeelden aan, waaruit bleek, dat zoowel de Buurkerk als de abdij Oudwijk, die beiden waarschijnlijk officieel den Kerststijl volgden, in hunne eigene administratie aanhangers bleken van den Jaardagstijl. De heer Nélis is zoo goed, daaraan nog een derde voorbeeld toe te voegen, waaruit schijnt te blijken, dat de kanunniken van St. Lambert te Luik, die allicht met de geheele diocese sedert 1333 den Kerststijl volgden, toch nog in 1419 voor huiselijk gebruik een geheel anderen jaarstijl bezigden en het nieuwe jaar begonnen op 1 Augustus. En hij houdt het thans ook voor zéér mogelijk, dat eene kanselarij, die de door haar uitgevaardigde charters dateerde volgens den kerkdijken stijl, toch kan blijken in hare registers een geheel anderen stijl te volgen. Als wij dit alles overwegen, dan zal het toch moeielijk zijn te blijven ontkennen, dat de Jaardagstijl voor de diplomatici wel eenig belang heeft, dan zal het zelfs wellicht niet gewaagd zijn te voorspellen, dat het gebied van dezen stijl bij onderzoek allicht zal blijken vrij wat grooter te zijn dan men tot nog toe meende. Op dat onderzoek wensch ik dan ook ten slotte aan te dringenmet nadruk wil ik den wensch uiten, dat men de oude conclusiën omtrent het gebruik van den Kerststijl in de middeleeuwen nog eens aan de feiten zal toetsen. Het zou kunnen zijn, dat dan bleek, dat verschillende kanselarijen, die thans zonder nader onderzoek aan den Kerststijl toegewezen zijn, ten slotte volgers bleken te zijn van den Jaardag stijl, waarvan het gebruik ook in de middeleeuwen de regel schijnt te hebben gevormd. Zóó staan voor het oogenblik de zaken. De heer Nélis voorspelt mij weinig geluk met mijne hypothese. Ik zie de zaak zoo donker niet invoorloopig gaat alles zooals te verwachten was. Ik heb mij nooit voorgesteld, toen ik optrad tegen eene welgevestigde opinie, dat alle chro nologen onmiddellijk aan mijne voeten zouden vallen. En inderdaad heeft de heer Nélis gedaan, wat men in zulke gevallen gewoonlijk doet: hij heeft mij uitgelachen en, zonder mijn betoog aandachtig te lezen, het voor onzin verklaard. Toen ik mijne meening wat duidelijker heb uiteengezet, heeft hij er althans notitie van genomen en er op geantwoordmaar verder

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1906 | | pagina 7