124 voorzien was, dat, indien deze uitnemende krachten niet thans tot hoogere rangen werden bevorderd, zij voor den dienst van het archief verloren zouden gaan. Ten aanzien van den commies bij het Rijksarchief in Limburg kan het bezwaar, in het Voorloopig Verslag gemaakt, zeker niet gelden, aangezien deze reeds sinds 1 Januari 1905 de maximum-jaarwedde van commies geniet." Verder bevat het Voorloopig verslag omtrent het archiefwezen het volgende „Oude rechterlijke archieven. Het plan van inventarisatie van het rechterlijk archief van Vlaardingen, waarvan de bewerking aan den archivaris dier gemeente werd opgedragen ten einde diens geschikt heid voor de verzorging van het oud-archief aldaar te kunnen beoordeelen, zou thans, meende men, wel eindelijk gereed zijn. Men wenschte te vernemen, of de kennisneming daarvan den Minister de overtuiging heeft geschonken, dat bedoelde ambtenaar voor zijne taak berekend is en er mitsdien termen zijn om het rechterlijk archief te Vlaardingen te laten." „Ruil van archieven met Beloie. In België zijn Nederlandsche, In Nederland zijn Belgische archieven verdwaald of achtergeblevenhet werd zeer wenschelijk genoemd, die terug te brengen naar de depots, waarin zij wetenschappelijk behooren. Indertijd zijn daarover meermalen besprekingen gehouden. Men drong er op aan, dat tot regeling dezer zaak eindelijk afdoende onderhandelingen werden gevoerd, en hoopte, dat daarbij van weerszijden een geest van welwillendheid mocht heerschen". De Memorie van antwoord luidt hierover aldus: „Oude rechterlijke archieven. Daar de functies van baljuw, schout en secretaris in de stad Vlaardingen en het daaraan grenzende Vlaardinger-ambacht aan dezelfde personen waren opgedragen, werden de rechterlijke stukken van de stad en het ambacht vroeger bij elkander be waard en de acten voor een deel in hetzelfde register geboekt. Een uit voerig onderzoek is dus noodig om den aard en omvang van het rechterlijk archief van de stad en van dat van het ambacht te kunnen bepalen. Die arbeid is door den archivaris der gemeente Vlaardingen nog niet geheel ten einde gebracht. Zoodra hij hiermede gereed is gekomen en een plan van inventaris heeft ingeleverd, zal beslist kunnen worden, of hij voor zijne taak berekend is. „Ruil van archieven met België. Ook de ondergeteekende erkent de wenschelijkheid om de Nederlandsche archieven, die in België en de Belgische archieven die in Nederland verdwaald of achtergebleven zijn, naar de depots, waarin zij wetenschappelijk behooren, terug te brengen, en hij is ook gaarne bereid om de besprekingen, die indertijd (tot ongeveer een 13-tal jaren geleden) zijn gehouden, doch tot geen bevredigend resultaat hebben geleid, weder te doen opvatten. Hij zal het denkbeeld overwegen, om eene Nederlandsche commissie van deskundigen te benoemen en aan de Belgische Regeering voor te stellen van hare zijde dit eveneens te doen, om gezamenlijk te trachten in deze zaak tot overeenstemming te geraken." Voor de Rijks-universiteit te Utrecht wordt op de begrooting onder Art. 106a. Materiëel nr. 29, Historische kweekschool, 1000 aangevraagd met de volgende Toelichting: „Sedert het optreden van den lector in de algemeene geschiedenis der middeleeuwen, de diplomatiek, de palaeographie en aanverwante hulp wetenschappen der geschiedenis, is de wenschelijkheid op den voorgrond getreden van de inrichting eener zoogenaamde historische kweekschool aan de Rijks-universiteit te Utrecht. Aan alle Duitsche universiteiten van eenigen rang in den laatsten tijd ook in België bestaan dergelijke inrichtingen, waar den studenten de gelegenheid wordt geboden, om zich te oefenen in de praktijk der historische studiën. Lokaliteit is hiervoor te Utrecht beschikbaar, doch wil het seminarium aan zijn doel beantwoorden, dan moet hét kunnen beschikken over eene eigen hulp-bibliotheek in dat lokaal, waar de studenten de noodzakelijkste leermiddelen bijeen vinden. Om deze bibliotheek naar behooren in te richten is voor eenmaal eene som van ƒ1000 noodig". Hierover luidt het Voorloopig verslag als volgt: „Art. 106a, 29. Naar aanleiding van de aanvraag van 1000 voor de inrichting eener historische kweekschool werd opgemerkt, dat zoowel te Leiden als te Groningen reeds sedert tal van jaren aan meergevorderde historici lessen als hier bedoeld worden gegeven, zonder dat daarvoor ooit eene buitengewone uitgave is gedaan. Het beroep op wat aan Duitsche universiteiten voorkomt, werd van weinig beteekenis geacht. Andere leden verklaarden met het denkbeeld der Regeering in te stemmen. Verscheidene leden zouden in elk geval gaarne eene verklaring van de Regeering ontvangen, dat ten deze niet zou worden geprejudiceerd ten opzichte van eene opleiding van archivarissen, welke ook reeds sinds lang èn te Leiden èn te Groningen plaats vindt". In de Memorie van antwoord zegt de Minister hierover o.a. het volgende „De ondergeteekende kan de verzekering geven, dat door het toestaan aan deze aanvraag niet wordt geprejudicieerd ten opzichte van eene op leiding van archivarissen. Ongetwijfeld kan voortaan de studie voor archi varis te Utrecht beter dan vroeger tot haar recht komen door de benoeming van den hoogleeraar in het Oud-Vaderlandsch recht en den lector in de middeleeuwsche geschiedenis, doch ook de studiegelegenheid te Leiden en Groningen blijft bestaan. Eene centraliseering ligt niet in de bedoeling 125

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1906 | | pagina 27