122 gebouwen, terreinen en van lokalen en aankoopen voor de Rijksarchieven en kosten van de commissie van advies voor 's Rijks geschiedkundige publicatiën ƒ25000.(voor 1906 /25000). „Art. 177. Jaarwedden, toelagen en verdere belooningen der ambte naren en bedienden bij de Rijksarchieven in de provinciën: a. archivaris in Noordbrabant 2800.— (voor 1906 2800.—). b. Gelderland 3600.— 3533.33). c. Noordholland 3200.— 3150.—). d. Zeeland 3200.— 3200.—). e. Utrecht 3600.— 3600.—). f. Friesland 3100.— 3033.33). g- Overijssel. 3000.— 3000.—). h. Groningen 3300.— 3200.—). i. Drente. 3200.— 3000.—). j- Limburg 3200.— 3200.—). k. hoofdcommiezen,commiezen, adjunct-commiezen, klerken, concierges en verdere be ambten 26950.25283.34). 59150.(voor 1906 57000. „Art. 178. Kosten van onderhoud, huishoudelijke uitgaven, personeele hulp, schrijfloonen, reis- en verblijfkosten, aankoopen, meubilair, aankoop, huur, stichting en inrichting van lokalen en terreinen en verdere uitgaven voor de archieven in de provinciën: ƒ36000.(voor 1906 ƒ34000). De Memorie van toelichting zegt omtrent twee dezer artikelen het volgende „Art. 177. Jaarwedden en verdere belooningen der ambtenaren en bedienden bij 's Rijks archieven in de Provinciën. Het artikel wordt verhoogd met 2150. Behalve wegens de bij Koninklijk Besluit vastgestelde tractementsverhoogingen, komt het wenschelijk voor de noodige gelden beschikbaar te stellen, om de commiezen bij de Rijksarchieven in Friesland en Limburg tot hoofd commies, en den adjunct-commies bij het Rijksarchief in Groningen tot commies te kunnen bevorderen. „Art. 178. 'sRijks archieven in de Provinciën. Materiëel. In verband met de aanstaande overbrenging van de notariëele archieven naar de Rijksarchiefdepóts en enkele andere meerdere uitgaven wegens het drukken van inventarissen, benevens eenige meerdere kosten voor het onderhoud der gebouwen, is 2000 meer uitgetrokken". In het Voorloopig verslag wordt omtrent Art. 177 het volgende opgemerkt 123 „Art. 177. Gevraagd werd, om welke reden de Regeering de commiezen bij de Rijksarchieven in Friesland en Limburg en den adjunct commies bij het Rijksarchief in Groningen, door benoeming tot een hoogeren rang, eene verhooging van jaarwedde wenschte toe te kennen, waarop zij, meende men, naar de bepalingen van de bij Koninklijk besluit van 22 Januari 1904 vastgestelde traktementsregeling nog geen recht zouden hebben." De Memorie van antwoord luidt hierover aldus „Art. 177. In verband met de vraag, om welke reden de Regeering de commiezen bij de Rijksarchieven in Friesland en Limburg en den adjunct-commies bij het Rijksarchief in Groningen, door benoeming tot een hoogeren rang, eene verhooging van jaarwedde wenscht toe te kennen, waarop zij, naar de bepalingen van de bij Koninklijk besluit van 22 Januari 1904 vastgestelde traktementsregeling nog geen recht zouden hebben, zij het volgende opgemerkt. Het genoemde Koninklijk besluit geeft aan geen der ambtenaren in dat besluit bedoeld, eenig recht op benoeming tot een hoogeren rang, zelfs niet, wanneer zij in hun tegenwoordigen rang het maximum der jaarwedde, daaraan verbonden, genieten. Het komt den ondergeteekende voor, dat zelfs in dat geval het ter beoordeeling van de Regeering moet blijven, of zij op hun maximum moeten worden gelaten, of in aanmerking kunnen komen om tot een hoogeren rang te worden bevorderd. Doch van den anderen kant meent de ondergeteekende, dat er zich gevallen kunnen voordoen, waarbij ambtenaren tot een hoogeren rang moeten worden bevorderd, zonder alsnog het maximum van de jaarwedde, aan hun tegenwoordigen rang verbonden, te hebben bereikt. Over het algemeen is de ondergeteekende van meening, dat, waar de finantieele positie der archiefambtenaren in 1904 zoozeer is verbeterd, het regel moet blijven vast te houden aan de eenmaal bestaande bepalingen, en dat het in het algemeen niet wenschelijk is, de ambtenaren tot hoogere rangen te bevorderen, alvorens zij de periodieke verhoogingen hebben doorloopen. Er kunnen evenwel omstandigheden zijn, waarbij het wenschelijk wordt van dezen regel af te wijken, en vooral kan dit gelden ten aanzien van de gepromoveerde ambtenaren, die reeds vóór zij aan het archief verbonden werden, eene langdurige studie achter den rug hebben. Deze overwegingen hebben er toe geleid om voor de commiezen bij de Rijksarchieven in Friesland en Limburg en den adjunct-commies bij het Rijksarchief in Groningen gelden uit te trekken, teneinde de eerste twee tot hoofdcommies en den laatstgenoemde tot commies te kunnen bevorderen. Wat den commies bij het Rijksarchief in Friesland en den adjunct-commies bij het Rijksarchief in Groningen betreft, zij nog opgemerkt, dat het te yy yy yy yy yy yy yy yy yy yy yy yy yy yy yy yy yy yy yy yy yy yy yy yy yy yy

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1906 | | pagina 26