104
worden herhaald; de belangstellende kan die opmaken uit de in het
Archievenblad opgenomen berichten (jaargang 1900/1, blz. 57—60, 109,
110 en 168; jaargang 1901/2 blz. 5, 13 en 14; jaargang 1902/3, blz. 76,
141 en 142). De uitgave van het Handboek was bij contract van 31
October 1902, waarop het in Januari 1903 opgestelde prospectus steunt,
opgedragen aan de firma Erven B. van der Kamp, wier eenig lid toen
de heer A. de Jager te Groningen was, die, ook nadat hij uit de firma
getreden is, zich de uitgave van het Handboek heeft voorbehouden.
Hoewel het resultaat van de inteekening niet bepaald gunstig was, besloot
de uitgever toch 9 Juli 1903 de onderneming te doen doorgaan.
Volgens het contract was nu in de eerste plaats aan de orde het
samenstellen van de lijst der platen in lichtdruk, die een deel der uitgave
zouden vormen. Deze taak rustte op de heeren Rutgers en Brugmans;
bij de samenstelling der commissie toch was bepaald, dat de heer Rutgers
de bewerking van het Handboek, voor zooveel het schrift uit kanselarijen
en secretarieën, m. a. w. dat der archiefstukken betreft, de heer Brugmans
voor zooveel de letterkundige handschriften aangaat, op zich zouden nemen,
terwijl de heer Swaving en de ondergeteekende, als secretaris en voorzitter
aan de commissie toegevoegd, aan de eigenlijke samenstelling van het
Handboek geen onmiddellijk aandeel zouden hebben. Beide heeren gingen
dan ook dadelijk met ijver aan hunne taak, maar de heer Rutgers mocht
die niet volvoeren; reeds den 23en September d.a.v. zag hij zich om
gezondheidsredenen verplicht het lidmaatschap der commissie neder te
leggen en zich aan verdere medewerking te onttrekken. Deze teleurstelling
werd door meerdere, helaas, gevolgd.
Wel gelukte het betrekkelijk spoedig den heer dr. M. Schoengen
bereid te vinden de plaats van den heer Rutgers in te nemen, wel kwam
de heer Brugmans, tot hoogleeraar te Amsterdam benoemd, van zijn aan
vankelijk voornemen om bij het aanvaarden van den nieuwen werkkring
zich aan de commissie te onttrekken, terug; maar toch kwamen spoedig
nieuwe moeilijkheden storend tusschen beiden. Intusschen vooreerst ging
alles naar wensch. De lijst der te reproduceeren handschriften werd niet
alleen vastgesteld; maar ook met het photographeeren zelf op het atelier
der firma Van Leer te Amsterdam werd een aanvang gemaakt. In December
1903 kon reeds de heer Brugmans berichten, dat wat zijn aandeel betrof,
de photographieën waren genomen. Maar bij de vaststelling der hand
schriften, die de heer Schoengen gereproduceerd wilde zien, rezen allerlei
moeilijkheden tusschen dien heer en den uitgever, die het werk een jaar
vertraagden. Doch ook het photographeeren van deze stukken kwam in
December 1904 gereed. Dit was echter het laatste lichtpunt op het doornig
pad der commissie.
Reeds in April 1905, nog vóór de heer Schoengen de transscripties
105
van de op zijne aanwijzing gephotographeerde stukken had gereed gemaakt,
zag hij zich eveneens om redenen van gezondheid genoodzaakt uit de
commissie te treden. Den 18en Mei hield daarop de commissie met den
heer De Jager eene bijeenkomst te 's-Gravenhage, waarop twee punten
werden vastgesteld1 zou, daar onder de leden onzer vereeniging
niemand scheen aangewezen om de taak van den heer Schoengen over
te nemen, de heer Oppermann, lector te Utrecht, uitgenoodigd worden
diens plaats te vervullen; 2°. zou aan de Regeering gevraagd worden
de uitgave in een of anderen vorm te steunen. De heer Oppermann,
over de zaak gepolst, verklaarde zich op zekere voorwaarden bereid tot
de commissie toe te treden. Vóór de uitgever omtrent die voorwaarden
echter eene beslissing had genomen, onderging de zaak nogmaals ver
traging door een nieuw voorstel zijnerzijds, dat bij schrijven van 30 Augustus
werd ingediend. Den inhoud van dat uitvoerig voorstel hier in zijn geheel
mede te deelen is overbodiggenoeg zij het er op te wijzen, dat het ten
doel had de Vereeniging van Archivarissen en die voor Gemeentebelangen
nader in de uitgave te betrekken. Den 8en Februari 1906 werd echter
dit voorstel, dat geen onverdeelden bijval bij de besturen dier vereenigingen
had gevonden, door den heer De Jager teruggenomen.
Intusschen was bij de commissie meer en meer de overtuiging door
gedrongen, dat de zaak niet langer op deze wijze kon worden voortgezet,
dat de commissie er nooit in zou slagen een handboek samen te stellen.
Immers hoewel zij uit vier leden bestond, werd het eigenlijke werk door
slechts twee leden verricht, terwijl aan de beide andere alleen een zeker
toezicht was opgedragen. De commissie was dus tegenover den uitgever
verantwoordelijk voor het werk, dat niet door haar maar door slechts twee
harer leden werd verricht, en het onverwachte uittreden der heeren Rutgers
en Schoengen had haar geleerd, welke bezwaren er aan verbonden zijn
in te staan voor werk, door anderen te leveren. Daarbij kwam, dat de
aanwezigheid eener commissie, die over allerlei moest worden gehoord,
op den snellen gang van zaken belemmerend werkte, en dat zij, ingeval
zij werd opgeroepen ter vergadering, door de reiskosten het budget over
matig drukte. Een en ander vestigde én bij de commissie én bij den
uitgever de overtuiging, dat het wenschelijk was het contract van 31
October 1902 te ontbinden, ten einde den laatste in de gelegenheid te
stellen rechtstreeks met de eigenlijke bewerkers van het Handboek tot
overeenstemming te geraken. De ontbinding heeft dan ook 29 October
jl. plaats gehad.
Daarmede is de band, die tusschen de voorgenomen uitgave en de
Vereeniging van Archivarissen bestond, losgemaakt. De nieuwe uitgave
is eene andere dan de oorspronkelijk ontworpenede verantwoordelijkheid
er voor en het succes, dat er mede behaald zal worden, komen uitsluitend