100 Beiden dwalen echter door 1266 als jaar aan te nemen. Volgens het argument bij het voorgaand stuk (no. 1) vermeld, is hier Paaschstijl gebruikt. Ten overvloede bewijst dit eene oorkonde van 23 October 1266 (Oork. II, no. 146) waar alleen nog maar van de door Willem II aan de Delvenaars gegeven tolvrijheden gesproken wordt. III. De Fremery, no. 199. „Datum apud Hagham, feria quinta ante dominicam qua cantatur Letare Jerusalem, anno Domini millesimo CC septuagesimo septimo". Het blijkt uit het geheele verloop der zaak, dat Paaschstijl gebruikt is. Wij krijgen dan a. 20 Mei 1277. Jan van Nassau, elect van Utrecht, staat aan de abdij Rijnsburg toe eene hoeve (quandam curtem cum suis pertinentiis), in Walcheren tusschen Domburg en Oostkapelle gelegen, te verkoopen aan de abdij Middelburg (De Fremery no. 193). b. Juni 1277. Aleydis, abdis van Rijnsburg, verklaart met toestem ming van den elect, aan de Middelburgsche abdij 234 gemeten, tusschen Domburg en Oostkapelle gelegen, verkocht te hebben en van de koop penningen voldaan te zijn. Verder verklaart zij nog, dat het goed vrij van schot, bede en heervaart is (Oork. II, no. 338). c. 20 Sept. 1277. Floris V verklaart, dat hij de bedoelde 234 gemeten onder dezelfde vrijheden en rechten, waaronder de abdij Rijns, burg ze hield, aan de Middelburgsche afstaat (De Fremery no. 196). De verklaring zonder datum (Oork. II, no, 352) zal hieraan vooraf zijn gegaan. Deze grafelijke verklaring wordt nader uitgewerkt in twee stukken d. Maart 1278. De graaf verklaart voornoemd goed vrij van bede, schot en heervaart (Oork. II, no. 379); in dit stuk zou dan wellicht Jaars dagstijl gebruikt zijn. e. Het stuk waar wij het nu over hebben en dat dan volgens Paaschstijl op 24 Maart 1278 te brengen is, zooals De Fremery (no. 199) ook doet. Floris V bevestigt er in nog nadere vrijdom van lasten. Vergelijk het volgende. IV. Oork. II. no. 356 (vlg. no. 326). „Datum apud Hagam feria quarta ante dominicam qua cantatur Letare Jherusalem, anno Domini MCCLXXVII, mense Martio". Mr. S. Muller Fz. heeft aangetoond, 2) dat in beide stukken Paaschstijl gebruikt is en ze dus op 23 Maart 1278 moeten gebracht worden, d. i. één dag vóór het hiervoren sub III genoemd stuk. V. Oork. II. no. 416. „Dese letteren waren ghegheven des donres- daghes na Sinte Gheerdendaghe te mid Maerte, doe men scref ons Heren jare M.CC. ende tachtich". Daar heer Simon van Teylingen, aan wien 1) Zie: Bijdr. 3e r. X. p. 184, 2e pag. 2) Je Maint. I. p. 45, noot 1; en Ac. p. 324. 101 Waddinxveen behoorde, op 24 Sept. 1280 nog leefde (Oork. II, no. 407) is Jaarsdagstijl hier uitgesloten, en 20 Maart 1281, wat Van den Beroh geeft, de juiste datum. VI. Oork. II, no. 655. In dit stuk van den elect worden volmachten voor Westfriesche afgevaardigden gevidimeerd „datum anno Domini MCCLXXX octavo, Sabbato ante dominicam, qua cantatur Letare Jherusalem". Daar uit Oork. II, no. 671 blijkt, dat op 1 Mei 1289 de voorn, gevolmachtigden zich aan Floris V onderworpen hadden, is het vidimus voorn., door den elect „anno MCCLXXXIX, in cena Domini" gegeven, volgens Jaarsdagstijl gedateerd (7 April 1289), en zullen wij de volmachten voorn., volgens Paaschstijl op 26 Maart 1289 moeten zetten, daar het toch niet denkbaar is, dat zij van een jaar eerder zouden dateeren en dit ook met de historische feiten in strijd is. De vernieuwde volmachten der Westfriezen, eveneens 1289 „in cena Domini" gegeven (Oork. II, no. 656) zijn, wel onder invloed van Utrecht, daarentegen volgens Jaarsdagstijl gedateerd. Deze opvatting volgt ook Mr. S. Muller Fz. IVVII. Dit zijn rechten, door Floris V achtereenvolgens aan de Westfriezen na hunne onderwerping verleend en in de algemeene zoen brief van 1 Mei 1289 (Oork. no. 671) wederom vermeld. Het laatste voor Texel (de Fremery no. 256) is van 29 April 1289 (Paschen 1289, 10 April); de daaraan voorafgaanden zijn zeker van het zelfde jaar en dus allen volgens Paaschstijl gedateerd, zooals V. d. Bergh ook doet. Het zijn: Oork. II, nos, 649, 650, 660, 664. VIII. Oork. II, no. 691. „Ghegheven in ons Heren jare dusent twee hondert neghen ende tachtich, des dinxendaghes na halfvasten in Middel- burch." V. d. Berqh, volgens Paaschstijl, brengt het stuk op 14 Maart 1290. Dit is juist, Jaarsdagstijl is hier onmogelijk, want dan zou het van 22 Maart 1289 zijn, terwijl we zeker weten, dat op 21 Maart 1289 Floris in den Haag was (Oork. II, no. 660). IX. De Fremery, no. 263. „Ghegheven in ons Heren jare dusent (ende twehon)dert ende neghentich op sente Ghertrudendach. In den Haghe." Aangezien Floris V zich in dit stuk graaf van Zeeland noemt, is Paaschstijl (zooals De Fremery ook aanneemt) aangewezen (17 Maart 1291). X. Oork. II, no. 765. „Dese brief was ghegheven in die Hagha in ons Heren jaer M.CC. ende neghentich in sente Gheerdendaghe." Hoewel hierin de titel, graaf van Zeeland, ontbreekt, zal wegens de gelijke dag- en plaatsbepaling als in het voorgaande stuk (no. IX) ook hier Paasch stijl gebruikt zijn. Ook wijst hierop misschien het ,,'t Zeesken rechte", de nieuwe Zeeuwsche keuren dateerden van 13 November 1290 (Oork. II, i) je Maint. I. p. 39, noot 1, alwaar voor 6, 26 Maart te lezenen: Ac. p. 325.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1906 | | pagina 15