94
Paaschstijl gedagteekend waren,1) uitzonderingen zullen geweest zijn", en
werkte deze opinie verder nog wat uit.
Fruin, in zijn antwoord hierop,2) houdt vol, dat hij den Paaschstijl
waarschijnlijker vindt. Hij zegt: „De feiten staan vast: twee akten van
Floris den Voogd, die slechts kort aan het bewind was, wijzen op den
Paaschstijl".
Van den Beroh scheen ook te weifelen, want bij Oork. II, no. 38,
plaatste hij een vraagteeken 3).
In deze kwestie heeft Fruin m. i. gelijk en gebruikte de Voogd den
Paaschstijl, echter is ons bewijsmateriaal al heel gering: uit de zeer korte
regeering zijn er maar drie stukken, die ons bij ons onderzoek van dienst
kunnen zijn.
I. Oork. II, no. I. „Datum Rinmaswale V feria post dominicam qua
cantatur reminiscere anno Domini MCCL quinto". Daar de Roomsch-Koning
op 28 Januari 1256 sneuvelde, is herleiding volgens Paaschstijl nood
zakelijk; de datum is (zooals V. d. Beroh hem ook geeft): 16 Maart 1256.
Het is het eerste stuk, dat wij van den Voogd kennen.
II. De Geer. Arch. v. d. Duitsche orde, no. 225 (Oork. II,
no. 22 en Nalezing no. 29, beide keeren in regest). „Datum Harlem, anno
Domini MCCLV1 in die circumcisionis Domini." Ook hier geldt het zoo
even opgemerkte en is te herleiden volgens Paaschstijl tot 1 Januari 1257.
III. Oork. II, no. 38. „Datum apud Hage anno Domini MCCLVII
in cathedra beati Petri apostoli". Volgens Paaschstijl: 22 Februari 1258
(zóó V. d. Beroh met volgens Jaarsdagstijl 22 Februari 1257. Wat
hier het juiste is, kan ik niet uitmaken. Een vergelijking met de bevestiging
dezer gift door bisschop Hendrik van Vianden (Oork. II, no. 53) helpt ons
niet veel. Indien, volgens Mr. Mullers systeem 4), laatstgenoemde brief
met Paaschstijl op 1 Juli 1260 te brengen is, valt ze eerst (in het guns
tigste geval) meer dan twee jaar na de gift door den voogd en bijna 1 12
vóór de bevestiging door de voogdes Aleyd s)hetgeen in beide gevallen
zeer vreemd is. Of schuilt er in de dateering van den bisschoppelijken
brief (V. d. Beroh heeft hem uit de: Hist, episc. ultr.) soms een fout?
Van de drie gevallen, die voor onderzoek vatbaar waren, zijn er dus
zeker twee volgens Paaschstijl gedateerd, wat het algemeen gebruik van
deze dagteekeningswijze door den voogd niet onmogelijk maakt.
Zie Bijdr. 3e r. IX. p. 135 en 136.
2) Ibid X. p. 181 en 182, 2e p.
3) Ook bij de nos. 23 en 37 deed hij dit, doch De Fremery haalt ze (Bijdr.
3e r. IX. p. 136, noot 4) ten onrechte in één adem met no. 38 aan, want deze
stammen niet uit de Hollandsche kanselarij.
t) Muller, Ac. p. 323—324 en 338.
4 Oork. II, no. 79.
95
Nog eene opmerking is te maken naar aanleiding van een stuk van
den voogd, het betreft: Oork. II, no. 36. Dit stuk is door V. d. Beroh
uit Kluit (no. 232) overgenomen en door dezen gedrukt naar een afschrift
van het origineel in het St. Victors-klooster te Antwerpen. De datum is
aldus: „Datum Syricse, sabbato ante dominicam Invocavit". Het jaartal
ontbrak misschien reeds in het origineel De brief is echter door den
voogd gegeven en kan dus zijn óf van 4 Maart 1256, óf van 24 Februari
1257 '-'), óf van 9 Februari 1258. Kluit plaatst het stuk op den tweeden
datum, V. d. Beroh met op den derden. In verband met Oork. II, no. 1
zou ik het liever op den eersten stellen, doch beslis nog niet voor het
origineel eventueel gevonden is.
Nog noteerde ik deze onjuiste dateeringen in het Oork. voor den tijd
van den voogd
II, no. 30, lees: 6 Juni; het valt dan op denzelfden dag als no. 26.
II, no. 34, lees: 11 December.
II, no. 39, lees: 6 April 1257 (De Fremery in Bijdr. 3e r. IX, p. 141).
Aleyd van Holland, gravin-weduwe van Henegouwen.
Ook het tiental stukken, dat van de voogdes Aleyd afkomstig en voor
ons doel geschikt is, wijst er op, dat zij den Paaschstijl volgde.
I. De Geer. Arch. Duitsche Orde, no. 230 (Oork. II, no. 50
en Nalezing no. 32, beide keeren alleen in regest). „Datum apud Ath
anno Domini MCCLVIII, in die Fabiani et Sebastiani martirum". Daar
Floris de voogd eerst 26 Maart 1258 overleed, is Paaschstijl (20 Januari
1259) aangewezen.
II. Oork. II, no. 51. „Datum anno Domini MCCLVIII in cathedra
beati Petri". Is Paaschstijl, volgens argument als voren, dus 22 Februari 1259.
III. Oork. II, no. 47. „Datum anno Domini MCCLVIII in die
beati Mathie apostoli." V. d. Beroh heeft hier Mathias den apostel, wiens
feestdag 24 Februari gevierd wordt, en Matthaeus den apostel en evan
gelist (feestdag 21 September) met elkaar verward en komt daardoor tot
een geheel verkeerde dateering 3).
Het stuk is, volgens hetzelfde argument alsvoren, volgens Paaschstijl
geteekend 24 Februari 1259; het sluit zich dan zooals ook behoort
geheel bij het boven sub II vermelde aan.
IV. Kluit, Hist. crit. no. 244 (niet opgenomen door V. d. Bergh).
Ik ben bezig dit op te sporen.
4 In dit geval is in Oork. II, no. 38, (zie boven) Paaschstijl gebruikt: 1257,
22 Febr. den Haag, 24 Febr. Zierikzee.
3) Dat men ook vroeger op deze verwarring bedacht was, bewijst Sloet,
Oork. Gelre no. 703: „Datum apud Lovanium, men se Februario, in die
beati Mathie apostoli, anno Domini MCCXLVIII"'