90
Hiermede is, meen ik, het bewijs voltooid, dat de abdij noch Paasch-,
noch Boodschap- noch Kerststijl bezigde, maar zich van den Jaarsdagstijl
bediende. De abdij week dus af én van het gebruik van hare geestelijke
én van dat van hare wereldlijke overheid. Evenmin volgde zij een bijzonderen
stijl, eigen aan de orde van Premonstreit, want, gelijk ik vroeger (Archie
venblad 1901/2 blz. 25) heb waarschijnlijk gemaakt, bestond zulk een
stijl niet. Er blijft dus niet anders over dan aan te nemen, dat de abdij
den plaatselijken stijl van Middelburg volgde.
Deze conclusie klinkt zonderling, omdat het bekend is, dat de magistraat
van Middelburg den Paaschstijl bezigde. Zoo blijkt uit de ruigregisters,
waarin de crimineele sententiën van het gerecht werden opgeteekend, en
die chronologisch zijn ingericht, dat het jaar 1483 tusschen 6 Maart en 1
Juni begon (Paschen viel toen op 30 Maart), 1484 tusschen 8 Maart en
22 April (Paschen 18 April), 1506 tusschen 8 April en 16 Mei (Paschen
12 April). En volgens het stedelijk resolutieboek begon het jaar 1542
tusschen 4 en 9 April (Paschen 9 April). Maar al werd de Hofstijl door
den magistraat gevolgd, de burgerij begon het jaar met 1 Januari. Eene
rekening van het barbiersgilde „ingaende versworen Maendach XLVIIItich,
uuytgaende versworen Maendach anno XL1X" welk tijdvak aan het
hoofd der rekening kortweg als 1548 wordt aangeduid werd volgens
het gebruik den dag, waarop de rekening gesloten werd, afgehoord„den
Vilten January anno XVcXLVlII tscryvens thofs van Hollandt". Ja, in
zijne rekening over 1570 zegt de proost der abdij, dat zij loopt van „den
iersten January anno XVc tseventich stilo communi Middel-
burgensi tot den laesten Decembris daeranvolgende".
Ik meen dan ook te kunnen aantoonen, dat de magistraat den Paasch
stijl eerst later heeft aangenomen, ongetwijfeld op het voorbeeld van den
souverein, den graaf van Holland.
De oudste burgemeestersrekening, uitgegeven door jhr. C. A. Rethaan
Macaré, (Codex diplomaticus van het Historisch genootschap
2e serie, 2e deel, le afd. blz. 1) loopt, „zeder die tijt dat zi (de rendanten)
burghermeysters ghecoren waren, dat was des Vridachs na sinte Gregorius
dach in Marte int jaer ons Heren MCCCLXI11I, ende seder die tijt dat
Weyte Pieters zone ende Saelmon Pieters zone lest rekeninghe deden van
haren burghmeysterscepe, dat was up den lesten dach van Marte binnen
denzelven iare". Hier is de Paaschstijl gebezigdwant in de chrono
logisch ingerichte rekening worden achter elkaar vermeld uitgaven, gedaan
„up den lesten dach van Marte", „up den Paeschavent" en „des Donredachs
na sinte Tyburtius dach in Aprel". In 1364 viel Paschen op 24 Maart,
in 1365 daarentegen op 13 April, dus tusschen 31 Maart en 17 April.
Ook viel niet in 1364, wel in 1365 St.-Marcusdag d.w.z. 25 April op een
Vrijdag, gelijk de rekening uitdrukkelijk aangeeft, dat het geval was (blz. 14).
91
Daarentegen was de Paaschstijl nog niet door den magistraat aan
genomen in 1328. Op Zondag na St.-Mathijsdag (d.w.z. na 24 of 25
Februari) 1328 passeerden burgemeesters, schepenen en raad der stad eene
akte, waarbij Jan en Arnoud Pieters kinderen zekere tienden onder St.-
Maartensdijk aan de abdij verkoopen (zie nr. 212). Deze tienden waren
leenroerig aan het kapittel van Oudmunster, en de beleening er mede, die
natuurlijk eerst na den verkoop plaats had, geschiedde den 8sten Januari
1329 (nr. 220). De akte van verkoop is dus van 28 Februari 1328 en
niet van 26 Februari 1329. De magistraat van Middelburg bediende zich
dus in 1328 hetzij van den Kerst- hetzij van den Jaarsdagstijl. Daar wij
nu weten, dat de abdij, die slechts den plaatselijken stijl gevolgd kan
hebben, den Jaarsdagstijl bezigde, die zelfs in 1570 nog de stilus communis
Middelburgensis heet, ligt de conclusie voor de hand, dat ook de magistraat
van Middelburg vóór 1328 het jaar met 1 Januari begon.
Nu wij weten, dat de magistraat van Middelburg eerst na 1328 den
Paaschstijl heeft aangenomen, moet dus ook eene schepenakte van Middel
burg, waarbij Gheyle Willem Hozemonds weduwe eenig grondbezit in de
Gravenstraat aldaar schenkt aan eene door haar echtgenoot in den Noord-
monster gestichte vicarie, en die gedateerd is van 1301 Dinsdag na St.
Agnes (nr. 102), verleden zijn den 24sten Januari 1301. Maar nu is er
een ander charter, waarbij de abt van Middelburg met eenige andere
geestelijken eene verklaring afgeeft omtrent de begiftiging dier vicarie met
verschillende goederen, waaronder ook het in de zooeven genoemde akte
vermelde erf in de Gravenstraat (nr. 101). Dat charter is eveneens geda
teerd van „feria tercia post festum beati Agnetis" van het jaar 1301, en
die datum moet dus ook herleid worden tot 24 Januari 1301. Hieruit
volgt, dat de abt van Middelburg, ook vóór het synodaal statuut van 1310,
den Paaschstijl niet gebruikte. Het is waar, het blijkt niet, dat de abt
hier den Jaarsdagstijl volgde; hij kan ook den Kerststijl gebezigd hebben.
Maar men moet toch wel een verstokt aanhanger van dien stijl zijn om
het waarschijnlijker te achten, dat de abt, vóór het synodaal besluit van
1310 den Kerststijl volgende, nadat bij dat besluit de Kerststijl in het bis
dom was ingevoerd, uit eene zekere begeerte tot tegenspraak den toen
aangenomen stijl liet varen voor den Jaarsdagstijl, dan dat de abt, reeds
vóór 1310 gewoon den Jaarsdagstijl te gebruiken, zich ook na dien tijd
daaraan gehouden heeft, zonder zich naar het synodaal besluit te richten.
Neemt men het laatste aan, gelijk ik meen, dat men doen moet, dan heeft
de abdij van Middelburg dus altijd, voor zoover wij kunnen nagaan, den
Jaarsdagstijl gevolgd.
Eerst door de inlijving der abdij bij de mensa van den nieuwen bis
schop van Middelburg veranderde de toestand. De bisschop bediende zich
van den Kerststijl. Een door den bisschop naar den pensionaris Roels ver-