58 Zevenaar „eene verzameling van stukken van 1815 tot 1830 betrekkelijk de Latijnsche en Hollandsche scholen" aldaar. Opmerkelijk is wat de heer Hulsebos in een kerkeboek van Huissen vond aangeteekend, nl. dat in 1659 de afgetreden predikant geweigerd had het boek af te geven en er eerst toe was overgegaan, „nadat hij te voren menichmaal van het classis en (den) drossaart beleeft ende oock met dreygementen vermaant was"toen eens het boek was overgedragen, bleek de reden van de terughoudendheid van den predikant: hij had het aktenboek niet bijgehouden, ja er werd geene enkele aanteekening van hem daarin gevonden. Ten slotte zij nog medegedeeld, dat het archief der voormalige classis van Zevenwouden naar het synodaal depót is overgebracht, en dat het bij het archief van het classicaal bestuur van Leiden berustende archief, dat in een schrijven van dat classicaal bestuur en in de synode door prof. Mallinckrodt „het archief der vroegere synode van Woerden" genoemd is (Archievenblad XII, blz. 85, 96), inderdaad, gelijk verwacht werd, bij onderzoek gebleken is van de voormalige classis van Woerden en Over-Rijnland afkomstig te zijn. Aan zijn belangrijk overzicht van den door hem in 1905/6 verrichten arbeid voegde de heer Hulsebos een viertal bijdragen toe. De eerste behelst een afdruk van een reglement, door de Staten van Gelderland in 1771 uitgevaardigd, waarbij niet alleen het houden van contra-doop- en trouwboeken wordt bevolen, maar ook het houden van eene lijst van de lidmaten der kerk. De andere bijlagen beschrijven den inhoud van een drietal bundels met losse stukken, berustende in het synodaal archief. Met bescheidenheid veroorloof ik mij op te merken, dat die beschrijving niet altijd even duidelijk is. Slechts zelden wordt aangegeven, op welke kerkelijke gemeente de stukken betrekking hebben, bij welk college ze zijn ingekomen enz. Bij die van bundel XIV is dit ook niet noodig, in zoo verre als uit den inventaris van Janssen (blz. 121) blijkt, dat deze stukken allen betrekking hebben op de gemeente te 's-Gravenhage, al ware het wenschelijk geweest dat hier in herinnering te brengenmaar omtrent de herkomst van bundels XV en XVI geeft Janssen geen licht. Wellicht was het echter ook den heer Hulsebos niet altijd mogelijk, die nu nog vast te stellen. Middelburg, 7 September 1906. R. FRUIN. 59 Literatuur-kroniek. Regeling en beschrijving van oude gemeente- en waterschaps archieven in Zuid-Holland, door de Adjunct-Rijksarchivarissen Mrs. P. A. N. S. van Meurs en A. Telting. 's Gravenhage, 1906. Mr. Van Meurs hield zich volgens zijn verslag bijna geheel bezig, wat zijn provinciale opdracht aangaat, met de gemeentearchieven van de gemeenten Ruiven (1845 vereenigd met Pijnacker), Berkel en Rodenrijs, en den Tempel (volgens brieven van burgemeester en assessoren was die gemeente onbebouwd en onbevolkt, en enkel bestaande in ruim tien bunders land, waarvan de eigenaars Berkelsche ingezetenen zijnde ge meente is dan ook bij de groote opruiming in 1856 met Berkel en Rodenrijs vereenigd). Vooral het archief van Berkel is belangrijk. Er zijn weinige hiaten en Joan van Oldenbarnevelt was ambachtsheer van deze plaats; de heer Van Meurs beschrijft dan ook bijna alle stukken. Een eigenlijke inventaris is bij zijn verslag niet gevoegd. De heer Telting behandelde de archieven der gemeenten Rozenburg, Heinenoord (met Oost-Zomerland en Godschalksoord) en Nieuwpoort. Van deze laatste gemeente beschrijft hij het telkens omwerken van den inven taris. Dit was noodig door het vinden van nieuwe stukken, eertijds door den heer Hingman ter zijde gelegdhij meent nu echter den inventaris niet meer te behoeven om te werken. Nasporingen en studiën op het gebied der Nederlandsche krijgs geschiedenis, Elfde Jaarverslag. 's Gravenhage, Gebroeders Van Cleef, 1906. Het verslag bevat een overzicht der krijgsgeschiedkundige naspo ringen en studiën van 1 October 1904 tot 1 October 1905. De heer De Bas wil voortaan bij de onderzoekingen denzelfden weg volgen als door de Commissie van advies voor 's Rijks geschiedkundige publicatiën (zie Tiende Jaarverslag in Bijlage III) bij het voorbericht van haar „Over zicht van de door bronnen-publicatie aan te vullen leemten der Neder landsche geschiedenis" is aangegeven. Hij zegt: „Zeer belangrijk luidt, wat op de bladzijden 30 en 31, 84 en 85 van bedoeld „Overzicht" omtrent de geschiedenis van ons krijgswezen voorkomt, ofschoon voor onze krijgs geschiedenis reeds meer is verricht en in openlijke geschriften medegedeeld dan de bladzijden 84 en 85 zouden doen vermoeden." „Ter voldoening aan hetgeen voorkomt in de Ministeriëele Aanschrij ving d.d. 18 Februari 1901, Ie Afd., No. 39 en 12 Juli d.a.v., Ie Afd., No. 41 (in 't Achtste Jaarverslag, bladz. 11) en overeenkomstig de bepa lingen van het Koninklijk Besluit d.d. 16 Januari 1904, No. 30 zijn, in

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1906 | | pagina 34