40 „scribendo a nativitate" van de synode van Utrecht van 1310 voldoen. Opmerkelijk is, dat slechts een enkele oorkonde, uitgaande van Frederik van Baden gedateerd is „anno incarnationis dominice" en dat alle andere van hem uitgaande de gewone formule „anno Domini" hebben. Vreemd is, dat juist deze eene oorkonde door de formule „anno incarna tionis" eene uitzondering op de overige maakt, te meer daar eene andere oorkonde 2) van hem, die eveneens tusschen 25 December en 25 Maart valt, wederom de gewone formule „anno Domini" heeft. Het is dus niet uit te maken, of de bisschop door deze nadere bepaling heeft willen aan geven, dat hij volgens den Incarnatiestijl dateerde, öf dat het eenvoudig een nieuwigheid van een schrijver is, die gewoon was den Kerststijl 3) door bovengenoemde formule aan te geven. Bij gebrek aan het oorkonden- materiaal heb ik deze kwestie niet nader kunnen onderzoeken. Ook meende ik bij gemis aan verdere bewijzen de oorkonden, uitgaande van de kanselarij van bisschop Frederik van Baden, te moeten dateeren volgens den gebruikelijken Kerststijl en niet volgens den Incarnatie- of Mariabood- schapstijl. III. Alle oorkonden, uitgaande van het kapittel van Deventer, den officiaal van den aartsdiaken en den pastoor der stad Zwolle, hebben de formule „anno Domini" of „in 't jair ons Heeren". Als clerici saeculares waren zij trouwens verplicht tot het volgen van den Nativiteitsstijl. IV. De notarieele instrumenten zijn, hetzij zij te Ferrara of te Zwolle of te Utrecht, hetzij ze door clerici Trajectenses, Osnaburgenses of Monasterienses zijn uitgevaardigd of bekrachtigd, alle zonder uitzondering gedateerd volgens de formule „anno Nativitatis Domini". Afgaande op deze formule zou men tot het besluit komen, dat niet alleen de pauselijke-, maar ook de keizerlijke notarissen tot het volgen van den Kerststijl verplicht waren. Volgens Paoli 4) is dit inderdaad het geval en zou de snelle uitbreiding van den Kerststijl juist aan de keizerlijke notarissen toe te schrijven zijn. De tegenwerping, die men mij eventueel zou kunnen maken, dat de notariëele oorkonden, die te Zwolle uitgevaardigd zijn, hier niet als bewijs in aanmerking kunnen komen, daar zij niet door de notarissen zijn ont worpen en geschreven, houdt geen steek. Immers zij wijken in niets van de overige notarieele oorkonden af, maar zijn aan deze conform. Het duidelijkste bewijs hiervoor levert ons het ontwerp van Hendrik van Zie Bijlage XVII, no. 10 (p. 531). Zie Bijlage XVII, no. 12 (p. 533). 3) Vergl. hierover Grotefend, Handbuch, in voce „Annunciationsstil." 4) Paoli l.c. p. 234. „Dieser Stil (Weihnachtstil) hat innerhalb und ausserhalb Italiens eine sehr weite Verbreitung gefunden und wir sehen ihn sich in gleicher Weise ausbreiten, wie das Notariat aus kaiserlicher Machtvollkommenheit wachst und um sich greift." 41 Herxen voor den afstand van goederen van Balthasar Neumeister ten gunste van het Fraterhuis te Culm. Een enkele notarieele oorkonde gaf bovendien gelegenheid te berekenen, welke stijl gevolgd is, en daaruit blijkt, dat de Kerst- of Nativiteitsstijl gebruikt is J). V. De rest van de oorkonden, mogen zij nu zuiver onderhandsche zijn of uitgaan van een rechterlijk of besturend collegie of een rechtelijk ambtenaar, hebben alle op een enkele uitzondering na in de dateering de formule „int jaer ons Heeren" of „anno Domini". Jammer genoeg is onder dit groot aantal geen enkele, die in de termen van eene nadere controle of berekening valt. Aanleiding tot een onderzoek, welke stijl de magistraat van Zwolle, de schepenbank aldaar of de verschillende rechter lijke ambtenaren binnen of buiten Zwolle volgden, gaven deze oorkonden ook niet, omdat vaststaat, dat, behoudens de aangegeven uitzonderingen3), alle oorkonden zijn uitgevaardigd door de procuratoren van het Fraterhuis. Eene eigenaardige uitzondering op de gewone formule maakt oor konde No. 166 van Bijlage III4). Zij is gedateerd: „in den jaere nae Christi unses eeuwigen Heylandts und eevigen Verloesers und Saelich- maeckers gebuyrte" 1563 den 26 Februari. Nemen wij echter in aan merking hetgeen onder II aangaande „anno Domini" en „anno nativitatis" gezegd is, dan blijkt, dat deze formule geen uitzondering op den algemeenen regel betreffende het begin van het jaar aanwijst. In het voorgaande meen ik nu genoegzaam bewezen te hebben, dat ook in de Nederlanden de kerkelijke gebruiken betreffende het begin van het jaar en de nadere bepaling door de drie verschillende formules niet onbekend geweest zijn en dat men er zich ook aan gehouden heeft. En buitengewoon vreemd zou het zijn, indien de voorschriften, daarom trent in het kanonieke recht voorkomende, hier te lande niet bekend zouden geweest zijn. Immers niet alleen de Glossator Johannes Andreae, maar ook andere rechtsleeraren, zooals Petra, de Luca e.a., behandelen de kwestie van de jaarstijlenen mede zijn waarborgen hiervoor het buiten gewoon groot aantal Nederlanders aan buitenlandsche vooral Italiaansche hoogescholen en de algemeene tendentie dier tijden, om de eigenlijke studie der theologie voor die van het kanonieke recht te verwaarloozen. Mij is wel bekend, dat Grotefend, Giry, Paoli e. a. chronologen, ja zelfs Mabillon aan het bovenstaande niet alleen geen groote waarde hechten, maar zelfs van een tegenovergesteld gevoelen zijn. Maar tegenover hunne bewijsplaatsen kunnen tal van andere geplaatst worden, die het tegendeel Bijlage XV, no. 1. 2) Vergl. Hofman, De Broeders v. h. g. Leven, in: Archief Aartsbisdom Utrecht, V, blz. 80, noot 1. 3) Vergl. p. 22 vv. van dit opstel. 4) Zie p. 404.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1906 | | pagina 25