36 dat ik daarmede wil zeggen, dat in iedere kommanderij zonder uitzondering het gebruik van den Incarnatiestijl verplicht was; hiervoor heb ik geen bewijs Voorloopig is het mij voldoende aan te toonen, dat wettelijke bepalingen omtrent het volgen van een bepaalden jaar stijl reeds in de X Ide en XI 1de eeuw bestonden en dat die door een groot aantal intellectueelen van dien tijd wer den gevolgd. Ook wil ik nog even de aandacht er op vestigen, dat het gros van het middeleeuwsch oorkondenmateriaal in de meeste archieven afkomstig is uit de kloosters. Wat nu de clerici seculares, de wereld-geestelijken aangaat, zal wel niemand willen betwijfelen, dat hier ten minste van af het begin der vier tiende eeuw het gebruik van een bepaalden stijl wettelijk was voorgeschreven. Immers tusschen de jaren 13101315 werd deze kwestie o.a. ook in het aartsbisdom Keulen en in de suffragaanbisdommen daarvan wettelijk geregeld. Voor ons van belang is vooral de bepaling van 1310 van bisschop Guv van Utrecht; „Item statuendo praecipimus, quod de caetero in per petuum per nostram civitatem et dioecesim data annorum Domini ipso die nativitatis ejusdem secundum morem Roman urn ac statuta nostrae Metropolitanae ecclesiae innovatur, scribendo anno nativitatis Domini MCCCIV 2)." Dat deze bepaling, behalve voor de stad Utrecht, bepaaldelijk wettelijke kracht ook voor de wereld-geestelijken De beantwoording der vraag, welken jaarstijl de Ridders van Malta of Johannieten volgden, was praktisch voor mij van groot belang bij de ordening van het archief der kommanderij „Het Hospitaal of Sint Jansberg" bij Sneek. Ik meende uit enkele oorkonden te moeten opmaken, dat de ridders den Mariaboodschapstijl gevoDd hebben. Ten einde zekerheid te verkrijgen bestudeerde ik het „Cartulaire général d'ordre des Hospitaliers St. Jean de Jerusalem", uitgeg. door J. Delaville le Roux, Paris 1894 vv., maar kwam tot mijn spijt tot geen positief resultaat. Mijn chef, de heer rijksarchivaris Mr. J. L. Berns, wendde zich toen aan den heer J. Dela ville met het verzoek om inlichting in deze kwestie (Vergl. de Verslagen omtrent 's Rijks oude Archieven XXV 1902, blz. 336). De heer Delaville had de vriende lijkheid te antwoorden„que les commanderies se servaient du style usite aans le pays ou elles étaient, en France le style de Paques, en Italië le comput pisan ou florentin etc. Le grand maitre datait du 25 Mars, mais les commandeurs suivaient les habitudes de leurs pays. Je ne crois pas, qu'il y ait doute sur ce point." Onder- tusschen had ik Prof. J. VON Pflugk-Hartung, een duitsche autoriteit op het gebied van de geschiedenis van de Johannietenorde, nopens de chronologie in de orde gevolgd, geraadpleegd; maar het antwoord, dat mij op de meest vriendelijke wijze werd gegeven, versterkte mijne overtuiging, dat een afdoend antwoord op deze vraag ons alleen kan gegeven worden door het ordenen en het bestudeeren der archieven van kommanderijen, die op Nederlandschen bodem gestaan hebben. Dan moet het natuurlijk blijken, of de kommanderijen b.v. in de Ommelanden gelegen, den stijl van het bisdom Munster, of die van Haarlem den stijl door de graven van Holland gebezigd, volgden, of dat zij den stijl van het bisdom Utrecht aangenomen hebben, of ten slotte geen van allen hier genoemden gebruikten, maar zich hielden aan den stijl, die door het centrale gezag van de Orde, den grootmeester en de kanselarij van Malta gevolgd werd. 2) Volgens van Mieris, Charterb. II, p. 98, afgedrukt in: Thoe Schwartzen- bero, Chartb. I, p. 142. 37 van het geheele bisdom Utrecht had, zal wel geen betoog behoeven. Begrijp ik echter de bepaling goed, dan werd het gebruik van den Nativiteitsstijl of Kerststijl voor hen verbindend in navolging van de gebruiken der Roomsche curie en van de Metropilitaankerk van Utrecht, den Dom. Hieruit zou dan volgen, dat vóór 1310 het kapittel van den Dom te Utrecht reeds verplicht was (secundum statuta) tot het gebruiken van den Kerststijl Vergelijken wij echter deze bepaling met die van andere bisdommen uit dien tijd, b.v. van het bisdom Munster, waar de synode in 1313 het begin van het jaar op 1 Januari bepaalde, dan staan wij onverwachts voor eene groote moeilijkheid. Immers de synode van Munster schrijft het gebruik van den N i e u w j a a r s t ij 1 voor „secundum r i t u m et morem sancte Romane ecclesie"2) en drie jaren vroe ger bepaalde, zooals wij gezien hebben, de bisschop en de Synode van Utrecht toch het aannemen en volgen van den Nativiteits- of K e r s t s t ij 1eveneens „secundum morem Roman u m." Deze tegenspraak en deze moeilijkheid, hoe onoverkomelijk zij er ook uitziet, is echter maar schijnbaar. Zij wordt gemakkelijk opgelost door de beantwoording der vraag: wat was die „mos Romanus" of beter de „ritus et mos sancte Romane ecclesie?" Een afdoend antwoord op deze vraag geeft ons de beroemde kanonist en glossator Johannes Andreae 1348), een tijdgenoot dus van bisschop Guv en de synode van Munster. De oud- hoogleeraar van het kanonieke recht aan de universiteit te Innsbruck, Nicolaas Nilles, heeft zich voor de chronologie zeer verdienstelijk gemaakt door de aandacht te vestigen op de Glossen van Andreae en de betoogen van de kanonisten Vincentius Petra en den cardinaal J. B. de Luca betref fende de dateering in de middeleeuwen en deze aan de hand van oorkonden- materiaal te toetsen en toe te lichten 3). Ik deel hier kort het resultaat van zijn onderzoek mede. De Roomsche Curie, resp. de ecclesia Romana, kent en rekent nog heden ten dage afgezien van het begin van het kerkelijk jaar met den eersten Zondag in Advent volgens drie verschillende dateerings- methodenab incarnatione dominica, a nativitate Domini Nostri Jesu Christi, en a circumcisione Domini. De meest plechtige van deze dateeringen is „anno incarnationis domi- nicae". Zij wordt gebruikt in de dateering der pauselijke bullen 4). Vergl. hierover vooral: Muller Fz„ S., Bijdragen voor het Oorkondenboek van het Sticht Utrecht. Programma, 's Gravenhage 1890, blz. 14 vv. 2) Niesert, Münst. Urkundensammlung, IV, p. 5. Muller Fz., S., De Jaarstijlen, in het Sticht Utrecht gebruikt voor het Synodaal-Besluit van 1310. Over druk uit de Verslagen en Mededeelingen der Koninkl. Akademie van Wetenschappen, Afdeeling Letterkunde, 4 Reeks, Deel VII, p. 312. 3) Nilles, N., Die Datierung des Liber Sextus Bonifaz'VIII juncta glossa; in: Zeitschrift für Katholische Theologie 1901, S. 1—25. r) Nilles 1. c. S. 9 vv. toont aan de hand van eene reeks bullen aan, hoe weinig bekend dit feit zelfs bij de grootste autoriteiten op het gebied der kerkelijke

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1906 | | pagina 23