22 kwestie grondig te hebben bezig gehouden. Immers de bepaling in de Consuetudines maken het den bibliothecaris tot bijzonderen plicht voor goede deugdelijke inkt te zorgen „Item habeat sollicitudinem de incausto braxando cum deputato sibi coadjutore, et quod utique bonum incaustum fiat, quia facile boni libri propter malum incaus tum a n n i c h i 1 a n t u r" 2). Bij een voorloopig onderzoek, in het Oud-Archief der gemeente te Zwolle ingesteld, trof mij de groote, voor een ieder in het oog vallende over eenkomst in het schrift van eene reeks oorkonden. Toen ik later in de gelegenheid werd gesteld dit onderzoek in het Rijksarchief-depot te Leeuwarden, waarheen inmiddels de oorkonden gezonden waren, voort te zetten, kwam ik tot het verrassende resultaat, dat het betrekkelijk groot aantal oorkonden, behoudens eenige weinige uitzonderingen, zich volgens het schrift gevoegelijk in vier categoriën liet onderverdeelen. Daar mij alleen de beschreven oorkonden betreffende het Fraterhuis ter beschikking stonden, moeten de akten, door mij als „losse stukken" 3) aangegeven, hier buiten beschouwing blijven. Het spreekt echter van zelf dat ik, daar ik eenigermate naar volledigheid wilde streven, genoodzaakt was om de oor konden, die thans in de Emanuelshuizen berusten, in het bereik van mijne studie te trekken. De oudste oorkonde is derhalve dd. 1404 Juli 124) en de jongste dd. 1573 November 13 De tijdruimte, waarover dit onderzoek loopt, beslaat dus ruim anderhalve eeuw. I. De eerste categorie oorkonden telde 1 No. uit de Emanuelshuizen, dd. 1421 Augustus 11 en 8 Nos. uit het Oud-Archief der gemeente Zwolle 7). De oudste oorkonde is van 1404 Juli 12 en de jongste dd. 1430 Juli 3. Vergl. Cap. De Liberario, p. 254, en: Wattenbach, Schriftwesen, S. 241 f. 2) Met de zorg voor de inkt schijnt in het Fraterhuis te Zwolle een bepaalde broeder belast geweest te zijn. Want in de Narratio p. 148 wordt van Jacobus SCRIVER van Ooch (f 1472, Aug. 26), nadat hij geprezen is als „optimus scriptor fuit in litterali, bastarda et rotunda scriptura et ab ineunte etate sua libenter scripsit et multa quidem", nog vermeld: „fuit et custos oratorii et braxator incausti." 3) Zie hierover de Narratio, p. CLXV1I. Narratio, p. 308, no. 29. 5) Narratio, p. 478, no. 16. 6) Narratio, p. 322, no. 46. 7) Vergl. Bijlage XIV, no. 1. Oin verwarring te voorkomen, diene de volgende verklaringStukken, afkomstig uit het Oud-Archief der gemeente Zwolle, worden aangeduid door bijvoeging van het No., dat de oorkonde in dit archief draagt. Het daarachterstaande getal in Arabische cijfers tusschen geeft het No. aan der oorkonde in de Bijlagen der Narratio. In welke Bijlage de oorkonde te zoeken is, wordt aangegeven door een getal in Romeinsche cijfers, dat vóór het aangegeven No. geplaatst is. Ontbreekt het getal in Romeinsche cijfers, dan wordt hierdoor aangeduid, dat de oorkonde in Bijlage III te vinden is. Oorkonden afkomstig uit het archief der Emanuelshuizen worden door cijfers in vetten druk aangegeven. 23 Hieronder zijn twee notarieele oorkonden, nl. No. 1768 (40) en die uit de Emanuelshuizen (No. 46); verder een oorkonde uitgaande van den Drost van Zalland No. 1771 (42) en 1 uitgaande van den richter te Coe- vorden No. 1774 (50). De vier overige oorkonden zijn van een zuiver particulier karakter. Al deze oorkonden zijn door een en dezelfde hand geschrevenalleen het onderschrift van de notarissen vertoont, omdat het eigenhandig is, een geheel ander karakter. Dit verschil in schrift valt bovendien onmiddellijk in het oog door de verschillende inkt, die door de notarissen gebruikt is. II. In de tweede categorie vallen de oorkonden van af 1435 1486, echter met dien verstande, dat van af het jaar 14821486 naast deze hand door een andere hand een viertal oorkonden geschreven zijn. Buiten deze categorie vallen bovendien nog vier oorkonden, die blijkbaar niet te Zwolle uitgevaardigd zijn. In de allereerste plaats is dit het geval met de notarieele oorkonde, uitgevaardigd te Utrecht door den notaris Wolter Bernardi Reoelinck, dd. 1466 Dec. 16 uit het archief der Emanuelshuizen. Verder de volgende oorkonden uit het Oud-Archief der gemeente Zwolle No. 1771 (72), die bovendien als palaeographische bizonderheid in aanmerking komt, omdat zij eene eigenhandige verklaring behelst van vier broeders uit het Fraterhuis te Harderwijk, No. 1791 (87), die ook eene andere wijze van bezegeling vertoont dan de overige oorkonden, en ten slotte No. 1785 (65). Door een en dezelfde hand zijn kennelijk geschreven 29 oorkonden uit het Oud-Archief der gemeente Zwolle en 7 uit dat der Emanuelshuizen. Deze laatste zijn de Nos. 57, 66, en 83 van Bijlage III, No. 7 van Bijlage IV en Nos. 2, 3 en 4 van Bijlage VII. Van deze oorkonden gingen uit van den magistraat óf de schepenen te Zwolle 3 No. 83, 1796 (95), 1800 (103). rechter 2 1775 (54), (57). Heino 2 1776 (56), 1789 (81). Weye 3 1782 (62), 1781 (63), 1807 (110). Dalfsen 2 1792 (89), 1793 (90). ambtman vanZalland 4 1787 (78). 1788 (79), 1802 (105), 1832 (IX 3). abdis „Essen 2 1778 (58), 1779 (60). rentmeester IJsselmuiden 2 1784 (75), 1797 (97). Zalland 2 1790 (82), 1833 (IX 4).

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1906 | | pagina 16