18
Cartularium. Van eene aanwijzing, waar de oorkonde in het archief te
vinden was, is daarin niets te bespeuren
Omtrent het verblijf van de in het schema vermelde archiefkast is mij
niets gebleken. Nasporingen, ingesteld betrekkelijk den inventaris van de
roerende goederen van het Fraterhuis, die volgens de raadsresolutie van
3 Januari 1592 2) aanstonds zouden verkocht worden, bleven vruchteloos.
Slechts een enkelen keer vond ik het archief van het Fraterhuis te
Zwolle door een schrijver vermeld en wel door Lindeborn, die uit „Zwol-
lani collegii chartophilacio" 3) eene minuut van een brief mededeelt, die
de Zwolsche Broeders aan die van Culm zonden. Ik heb dien brief als
behoorende tot het archief van het Fraterhuis in Bijlage XV No. 3 in de
Narratio opgenomen.
De origineele charters zijn alle, behalve twee of drie, welke door
brand geleden hebben, in uitstekenden staat. Of zij oorspronkelijk gevouwen
of opgerold werden bewaard, valt met zekerheid niet na te gaan, omdat
tans behelst de index betreffende de goederen buiten Utrecht eene belangrijke aan
vulling, daar vernield wordt, dat in de derde „capsula" onder letter Z, die volgens den
index&in Register B leeg was, thans, omstreeks 1520, geborgen zijn: „Sigillum et
pecunie". Hoewel dit Register veel slordiger geschreven is dan het eerste, zijn
nochtans de letters van de hoofdstukken zoowel als die van de onderverdeelingen
van den eersten index met zwarten, die van den tweeden met rooden inkt geschreven
en verschillen dus ook hierin niet met die uit Register B.
Bij het ordenen van het archief der Cistercienserabdij Jherusalem of Gerkes-
klooster kwam j.l. te mijner kennis een zeer merkwaardige inventaris van een gedeelte
van dit archief, waarin nauwkeurig beschreven wordt, hoe dit archief geordend en
opgeborgen was. De laatste abt van Gerkesklooster had in 1580 met een aantal
zijner kloosterlingen de wijk naar Groningen genomen en bewoonde het refugium
van het klooster op het Schoolholm. Toen hij in 1611 overleed, werden door de
regeering van Groningen gecommitteerd: Joachim Canter en Dr. Hieronymus, raads-
heeren, Dr. Eyzo Tiarda en Bocko Auwema, gecommitteerden van Gedeputeerde
Staten,' om „in denn starfhuize vann Zal. Requinus Groningensis gewesenn abt tho
Gerryckensclooster" een „inventarium oder Beschrivinge van de aldaar zich bevin
dende brieven en schriftenn" te maken. Zij vonden een aantal „brieven en schriftenn"
geborgen in groote en kleine, in ronde en vierkante „doesenn" benevens „in de grote
kiste mit der slotenn", waarin blijkbaar een aantal doozen geplaatst waren. Alle deze
doozen waren doorloopend „geteekent" met de letters A—Z en dan vervolgens met
AA—CC. Volledigheidshalve wil ik nog aanstippen, dat de gecommitteerden behalve
een „parquetienn" met brieven, ook documenten vonden, die boven op een van de
doozen gebonden waren. Hoewel het nu absoluut zeker is, dat in deze Inventaris
maar ee?i klein gedeelte van het archief der abdij beschreven staat, want na de
reductie van Groningen had ook abt Requinus de eigendomsbewijzen van de onroe
rende goederen der abdij, in de provincie Friesland liggende, aan de Staten van
Friesland overgedragen, zoo is hij toch in meer dan een opzicht merkwaardig,
vooral omdat bij onderzoek bleek, dat op de origineele stukken, die thans gedeeltelijk
in het Rijksarchief depot der provincie Friesland berusten, geen spoor van een andere
signatuur, als de in den Inventaris beschreven, te vinden is.
2) Uitgegeven door Mulder, J. W., De Predikants-Tractementen te Zwolle,
Zwolle 1894, Bijlage XXVII.
3) Historia Episcopatus Daventriensis, Colonia 1670, p. 128. Vergl. over het
woord „chartophylacium" Wattenbach, W., Das Schriftwesen im Mittelalter, 3te
Aufl., Leipzig 1896, S. 628 en Brinkmeier, E., Glossarium Diplomaticum, in voce
„chartophilax",
19
de oorkonden, die in het Oud-Archief der gemeente Zwolle berusten, zorg
vuldig gereinigd en daarna kunstmatig geaplaneerd zijn Zij zijn thans
in enveloppes gestoken, die wederom in doozen geborgen zijn. De oor
konden uit het archief der Emanuelshuizen zijn wel gevouwen, maar ik
koester gegronden twijfel, of die wijze van opbergen wel de oorspronke
lijke is.
Opmerkelijk is, dat alle origineele oorkonden op perkament geschreven
zijn. Dit trof mij te meer, omdat de kloosters in de naburige provincie
Friesland veelal papier voor hunne oorkonden gebruiken. Eene verklaring
van dit feit heb ik tevergeefs gezochteene zuinigheidsmaatregel van den
kant van de rijke abdijen van Friesland kan het moeilijk geweest zijn en
gebrek aan perkament mag men bij den grooten veestapel in Friesland
ook niet veronderstellen. Zou die verklaring misschien hierin te zoeken
zijn, dat in Friesland formeele notariëele contracten niet gesloten werden
en derhalve ook het gebruik van het perkament, dat voor dit soort oor
konden wettelijk was voorgeschreven, minder in zwang was?
Het perkament, dat door de Broeders voor hunne oorkonden werd
gebruikt, is van zeer goede kwaliteit. Hoewel het op de wijze van het
Italiaansch-Spaansch perkament vervaardigd is en dus in dezen op den
algemeenen regel geen uitzondering maakt 2) is het nochtans van veel
fijner kwaliteit dan dat, waarop de Fransche en Italiaansche oorkonden van
dien tijd geschreven zijn. Vooral is de bewerking van den huidkant beter
en zorgvuldiger, en hoogstwaarschijnlijk is hieraan de meerdere fijnheid
en smijdigheid van het geheel toe te schrijven. Ook vertoont de be
werking van den vleeschkant een groot verschil met andere perkament
soorten. Oorkonden met eene kalklaag op den vleesch- of schrijfkant, die
men elders helaas zoo veelvuldig aantreft, heb ik niet gevonden en dien
tengevolge was ook afschilferen van schrift niet te constateeren.
Van waar de Broeders hun perkament betrokken, weten wij niet.
Noch uit de Consuetudines 3) noch uit de Narratio blijkt iets, waaruit men
de conclusie mag trekken, dat zij, evenals hunne confraters te Munster 4)
Vergl. de Inleiding tot de Narratio p. CLXIII vv.
2) Vergl. hierover: Wattenbach, Schriftwesen, S. 116.
3) De Consuetudines of de Statuten van het Fraterhuis te Zwolle zijn door
mij volgens eene uitgave, voorkomende in het Reformatorium Clericorum, Bazel
(Michael Furter) 1494, uitgegeven als Bijlage II van de Narratio (p. 239273).
Vergl. verder de Inleiding der Narratio, p. CXXVI vv.
4) De fabrikatie van perkament in het Fraterhuis te Munster schijnt op groote
schaal te hebben plaats gehad. Dit meen ik te moeten opmaken uit het gedrag der
gilden aldaar na den mislukten aanslag van de door hen opgeruide volksmenigte op
het rijke Zusterconvent, het Niesingklooster, van 12 Mei 1525. Onmiddellijk hierna
immers eischen de gilden van den magistraat der stad de verwijdering van de weef
stoelen uit het genoemde klooster en het verbod aan de Fraterheeren om verder