214
Chartes" bevindt zich in drie verdiepingen van het westelijk gedeelte van
de Sorbonne. Gelijkvloers liggen de kamer der professoren, de examen
zaal en het secretariaat. De eerste verdieping bevat de groote en de
kleinere gehoorzaal, benevens een requisietenkamer en garderobe. De meestal
in 't oog vallende en zinrijke fresco's, die de nieuwe Sorbonne versieren,
strekken zich gedeeltelijk ook over de „Ecole des Chartes" uit. Men kan
zich waarlijk geen passender muurschildering voor haar denken, dan die,
welke de groote gehoorzaal van de school versiert, de geboorteplaats van
de wetenschappelijke diplomatiek, de Benedictijner moeder-abdij St. Ger
main des Prés, voorgesteld in de dagen van haar bloei. De fraaie houten
lambrizeeringen aan de muren verhoogen de behaaglijkheid van de leer
zalen centrale verwarming, telephoon, electrisch licht, een boekenlift spre
ken van het moderne comfort van de inrichting. Een kostbare (meer dan
15000 deelen en 1000 facsimiles tellende) bibliotheek, die in den ruimsten
zin van het woord rekening houdt met de behoeften van den toekomstigen
historicus, ook in zijn practische werkzaamheid als archivaris en bibliothe
caris, is op de tweede en derde verdieping geborgen, die in hoofdzaak
de werkkamers van de school bevat. ïn verband met het in dit school
jaar bij uitstek groote getal leerlingenis er bijna niet genoeg
plaats. De bibliotheek is voor de leerlingen geopend dagelijks, uitge
zonderd Zon- en feestdagen, van 9 uur 's morgens tot 5 uur 's namiddags.
Een adjunct (surveillant) bewaart hier de orde, terwijl het toezicht op de
gehoorzalen aan een met den hier gebruikelijken zilveren halsketen voor-
zienen portier (huissier) is opgedragen. De jonge Oostenrijksche historicus
betreedt met des te meer vreugde de schoone lokalen van de „Ecole des
Chartes", als hij bedenkt, dat een van de uitstekendste leidslieden van de
historische wetenschap, bovenal wat betreft de hulpwetenschappen der
geschiedenis, Theodor von Sickel als „auditeur libre" hier op de banken
zat. Het zij ons hier vergund te wijzen op een niet hoog genoeg te
schatten eigenaardigheid van het tegenwoordige Frankrijk, in 't bijzonder van
de Parijsche universiteiten, die men dagelijks kan waarnemen. Grijs ge
worden heeren uit de eerste kringen, ja zelfs zilverharige dames vindt men hier
niet alleen in de handschriftenkamers en in de werkzaal van de „Bibliothèque
Nationale", maar vaak genoeg ook op de schoolbanken van de „Ecole des
Chartes", de „Sorbonne", het „Collége de France" en de „Ecole du
Louvre". We hebben hier te doen met een wetenschappelijke belang
stelling, die in vele gevallen boven den ijver van den dilettant uitsteekt
we kennen bij voorbeeld grijze dames, die aan de „Ecole du Louvre" aan
het eind van het jaar haar examen van leerling afleggen.
Het oorspronkelijk beperkte getal leerlingen werd in den laatsten tijd
tot ongeveer twintig voor elk van de drie leerjaren verhoogdmet be
trekking tot de voorwaarden der toelating en de colleges gelden echter
215
nog steeds de meeste van de desbetreffende besluiten uit den tijd van het
tweede keizerrijk. Zoo worden de candidaten na afgelegd toelatingsexamen,
dat in hoofdzaak op Fransche geschiedenis betrekking heeft, en nadat
ze door de examencommissie (conseil de perfectionnement) zijn voorge
dragen, door den Franschen minister van onderwijs tot „élèves" benoemd.
Deze commissie, aan welke ook overigens het oppertoezicht over de school
is toevertrouwd, bestaat uit den hoofdadministrateur van de „Bibliothèque
Nationale" (tot onlangs de nestor van de beroemde Fransche geschied
schrijvers Leopold Delisle), den hoofddirecteur van de „Archives Nationales",
den directeur van de „Ecole des Chartes", en bovendien uit vijf door het
„Institut de France" benoemde leden. Ze zijn verplicht op bepaalde tijden
de colleges te bezoeken en moeten (ingevolge het besluit van 30 Januari
1869) aan het begin van elk college hun naam in het contröle-boek
opteekenen, dat telkens door den docent, wien het aangaat, aan het einde
bekrachtigd wordt. De examens, deels mondeling, deels schriftelijk, hebben
aan het einde van het semester plaats. Bij de classificatie is de ook bij
ons in Oostenrijk langen tijd in zwang gebleven „Lokation", de graad,
behouden. De in het einde van Januari na het derde-jaarsexamen plaats
hebbende verdediging van eene dissertatie (soutenance de Thèses) ver
schaft bij gunstigen uitslag aan de vertrekkende leerlingen het diploma
van „archiviste-paléographe", hetwelk den bezitter den toegang tot de
archief- of bibliotheekloopbaan opent en ook de toelating als privaat
docent (1' aggréation) of als leeraar aan de „Ecole des Chartes" in
zich sluit.
Een regelmatig bezoek gedurende bijna vier maanden van een groot
getal der hier gehouden colleges machtigt ons wel tot een oordeel over de
organisatie van het onderwijs in het algemeen en de methode van de
betreffende professoren in het bijzonder. Vooreerst geven we het leerplan
van de colleges.
Voor den eersten cursus zijn aangewezenPalaeographie, gegeven door
den wijd vermaarden uitgever van de registers van Innocentius IV en
speciaalonderzoeker van de 13de eeuw in Frankrijk, Elie Beroer;
Romaansche philologie, vertegenwoordigd door den ver over Frankrijk's
grenzen beroemd geworden directeur van de inrichting Paul Meijer, die
elk jaar in Februari ook zijn bijzonder interessant college van één uur in
de week over de historische geographie van de Romaansche landen begint,
ten slotte Bibliographie of Bibliotheekkunde, gegeven door den bibliothecaris
van de Saint-Geneviève-bibliotheek, Charles Mortet.
De tweede cursus omvat Diplomatiek, vertegenwoordigd door den
schrijver van het degelijke handboek van palaeographie en den vroegeren
conservator van het penningkabinet aan de „Bibliothèque Nationale",
Maurice Prou. Het zoo belangrijke college over de staatkundige en