246
Bijzondere zorg heeft ook de heer Cuvelier gewijd aan de dateering
der door hem afgedrukte oorkonden. Zeer belangrijk is, wat hij mede
deelt, ten betooge dat de pauselijke legaten in de 13e eeuw zich aan den
in de pauselijke kanselarij geldenden Boodschapstijl hebben gehouden.
Met hetgeen hij omtrent een ander punt in zijne inleiding zegt, ben ik het
echter niet geheel eens. Verschillende geleerden, o. a. Posse, Grotefend
en Rühl, hebben betoogd, dat de Cisterciensers zich altijd bediend hebben
van den stijl van Maria Boodschapde schrijver meent evenwel in eene
der door hem gepubliceerde oorkonden het bewijs van het tegendeel te
hebben gevondeneene akte, uitgaande van bet generaal kapittel te Dijon
is nl. gegeven 27 December 1365 „secundum morem ecclesiae gallicanae".
Me dunkt, dat aan deze woorden te veel beteekenis wordt gehecht, zoo
men er uit wil afleiden, dat hier de Paaschstijl bedoeld is. Zij beteekenen
m. i. niet anders, dan dat de Kerststijl uitgesloten is. Dezelfde bedoeling
had op andere wijze kunnen worden uitgedrukt b.v. door te zeggensecun
dum stilum ordinis nostrimaar niet ieder „notum facimus universis",
zegt het stuk was bekend met den stijl, dien de Cisterciensers volgden,
terwijl de mos gallicanus van algemeene bekendheid was. Herhaaldelijk
heb ik op de dezelfde wijze stukken, uitgaande van colleges, die zeker den
Nieuwejaarstijl gebruikten, gedateerd gezien „naer 't scriven 's hoofs van
Utrecht", eenvoudig om den Paasch- en den Boodschapstijl uit te sluiten,
wat voor akten, na Nieuwejaar verleden, volkomen voldoende was. Ik
wil niet beweren, dat de Cisterciensers altijd den Boodschapstijl volgden,
maar uit het door den heer Cuvelier aangehaalde stuk blijkt m. i. het
tegendeel niet.
De uitgave der oorkonden zeiven is met groote zorg geschied. Aan
elk stuk gaat eene beschrijving van het orgineel, zoo het bewaard gebleven
is, van de zegels, van de dorsaal-notities, die bewijzen, wanneer het stuk
in het bezit der abdij was, en van andere bijzonderheden vooraf. Daarna
wordt vermeld, of de oorkonde in het cartularium is afgeschreven, en waar
het stuk nog elders in afschrift of tn druk voorkomt. Bovendien zijn aan
verschillende stukken uitvoerige toelichtingen toegevoegd, o. a. aan die
akten, welke, naar de schrijver aantoont, valsch zijn. Een overzicht van
den inhoud van het pachtboek der abdij over de jaren 1341 1367 en
een uitvoerig register der eigennamen besluiten het deel, dat van groote
werkkracht en groote scherpzinnigheid blijk geeft. R. FRUIN.
C. W. Bruinvis. De Molens van Alkmaar. Niet in den handel, 1905.
C. W. Bruinvis. Levensschetsen van en Mededeelingen over Beeldende
Kunstenaars, die te Alkmaar geboren zijn, aldaar gewoond of voor die stad
gewerkt hebben. Niet in den handel, 1905.
De heer C. W. Bruinvis, archivaris van Alkmaar, vindt zijn grootste
247
behagen in het opteekenen en mededeelen van bijzonderheden uit de
geschiedenis van de stad zijner inwoning, hare huishouding in uitgebreiden
zin, en ook omtrent de burgers, die zich beroemd of vermaard hebben
gemaakt en binnen hare vesten het levenslicht aanschouwden. De bijdragen,
die wij als vrucht dezer verlustigingen reeds hebben ontvangen, zijn groot
in aantalde bron droogt niet op maar blijft gelukkig gestadig vloeien en
elk jaar worden wij verrast en vergast met nieuwe tijdingen.
Zoo hebben wij onlangs weer kennis mogen maken met eene uit
voerige studie over De Molens van Alkmaar, een onderwerp, dat inder
daad ten hoogste aantrekkelijk is en zeer terecht met de geschiedenis der
nijverheid van deze Kennemerlandsche stad in nauw verband gebracht
wordt. Wij vinden (wanneer ik ten minste goed geteld heb) de lotgevallen
vermeld van acht meelmolens, een grutmolen, twee moutmolens, twee
runmolens, een papiermolen, een hennepkloppersmolen, drie oliemolens,
twee volmolens, vijf pelmolens, een mosterdmolen en talrijke houtzaag
molens. Behalve eene inleiding over het bedrijf in het algemeen, is hier
de levensgeschiedenis van eiken bij name bekenden molen, of van groepen
tot dezelfde soort behoorende, uitvoerig en onderhoudend beschreven.
Aan de nauwkeurigheid der berichten behoeft men niet te twijfelen. Wij
vernemen ook, dat te Alkmaar, gelijk in andere steden, de korenmolens
in oude tijden hier en daar buiten de wallen der stad verspreid stonden;
maar de Regeering aldaar, geleerd door droeve ervaringen tijdens de
belegering door de Spanjaarden, toen er geen graan kon gemalen worden
en geen meel was te bekomen, omdat het verkeer was afgesneden en de
molens niet te bereiken waren, beval of werkte, na Alkmaars victorie, in
de hand, dat de meelmolens binnen de muren zouden gezet worden, zoodat
er dan toch voortaan voor eene ingesloten maar van teerkost welvoorziene
stad kans was om het koren gemalen te krijgen. Hetzelfde heeft, om gelijke
beweegredenen, in andere steden plaats gehad en uit dien hoofde trof
men dan ook gewoonlijk de molens op of bij de bolwerken aan.
Dit en veel meer van soortgelijken aard is in het lezenswaardig
verhaal te vinden.
Een ander boekje van dezelfde hand, dat aangekondigd verdient te
worden, draagt tot titelLevensschetsen en mededeelingen
over beeldende kunstenaars, die te Alkmaar geboren zijn,
aldaar gewoond of voor die stad gewerkt hebben, en bevat
onder 105 hoofden, eene mengeling van bonte en veelkleurige berichten
over even zooveel personen. Niet dat nu allen, die hier verschijnen, Alk-
maarders waren, daar heeft de titel reeds tegen gewaarschuwd, maar er
worden ook vermeld degenen, die de eer hebben genoten voor de stads-
regeering te werken. Zoo wordt gewag gemaakt van: