koelde het schuim zijne woede aan de papieren, toen het zag dat de rijke
kerksieraden tijdig op veiliger plaats geborgen waren. Dit motief wordt
zelfs uitdrukkelijk vermeld in eene andere verklaring in eene akte van 1583
voor notaris Jan van Binchorst over de vernietiging van een gedeelte van
het archief der deputaten en memoriemeesters der Sint Pieterskerk te Leiden
in 1573. Een gedeelte van het archief berustte in eene kast met verschil
lende sloten bij den rentmeester Dirck Lourisz. Dit trok de aandacht van
een soldaat van graaf van der Marck, die bij Lourisz was ingekwartierd
en die, in de verwachting hierin veel goud en zilver te vinden, den rent
meester trachtte te dwingen om de kist te openen. Deze weigerde en
ging de hulp inroepen van de burgemeesteren, doch, voordat hij terug
was, had de soldaat reeds eenige makkers er bij gehaald, die de vrouwe
lijke huisgenooten tijdelijk opsloten en de kist met geweld openbraken.
Toen de gewenschte kostbaarheden niet gevonden werden, „hebben dezelve
soldaten alle de brieven ende munimenten daerinne zijnde eensdeels ver-
brant ende eensdeels met hem gedragen, immers dat zij gheen brieven ter
werelt daerinne en lieten. Ende zach zij getuyge, dat de zegelen van de
brieven langers thuys laegen ende slingerden, zulx dat men dezelve met
besemen int vuer veechde."
Dergelijke wandaden zouden waarschijnlijk van vele plaatsen te melden
vallenhier zijn zij toevallig uit de onweerspreekbare getuigenissen van
ooggetuigen te bewijzen. Gelukkig is nog veel behouden, doch de leemten
in de hoogst belangrijke archieven van de twee bovengenoemde Leidsche
parochiekerken toonen voldoende aan, welk een schat van historische bron
nen door het woest rapaille is te loor gegaan.
Boekbespreking.
Mr. S. Muller Fz. Catalogus van het archief der bisschoppen van
Utrecht. Utrecht, C. H. E. Breyer, 1906.
Deze nieuwe inventaris van den onvermoeiden Utrechtschen archivaris
verdient ten volle de aandacht van al zijne ambtgenooten, daar hier voor
het eerst een landsheerlijk archief volgens de nieuwe beginselen wordt
beschreven. „Voor het eerst", want wel heeft de heer Muller reeds in
de Verslagen omtrent 's rijks oude archieven XIII blz. 199 vlg. een inven
taris van het bisschoppelijk archief gepubliceerd maar die inventaris droeg
slechts een voorloopig karakter en bepaalde zich tot de deelen en de
registers van het archief, terwijl thans ook de veel talrijker charters in de
beschrijving zijn opgenomen. Telde de eerste inventaris 119 nummers,
239
in den nieuwen is dat cijfer geklommen tot 552, wat voldoende bewijst,
dat wij hier eigenlijk met een geheel nieuw werk te doen hebben.
Evenals de eerste inventaris wordt ook deze voorafgegaan door eene
uitvoerige inleiding, die verhaalt, hoe de heer Muller er in geslaagd
is de membra disiecta van het bisschoppelijk archief ten slotte in zijn depót
bijeen te brengen. Die schepping van een bisschoppelijk archief, in ééne
bewaarplaats berustende, is eene nieuwigheid. Zoolang het bisdom zelf
bestond, waren de archiefstukken over tal van depóts verdeeld. Oor
spronkelijk was het archief van het Domkapittel de bewaarplaats ook van
de den bisschop toekomende oorkondendit gebruik is wel, toen de
band tusschen den bisschop en het kapittel losser werd, veel verminderd,
maar het is toch tot de translatie der temporaliteit voor enkele stukken
in zwang gebleven. Spoedig komen daarnaast twee andere bewaarplaatsen
opde Utrechtsche en de Deventer landskist, die voornamelijk schijnen
gediend te hebben tot bewaring van die stukken, die zaken raakten, waar
over de Staten van het Sticht medezeggenschap hadden. Juist daarom
heeft de bisschop deze depóts niet gebruikt tot berging der in de eerste
helft der veertiende eeuw aangelegde serieën registers, die bijgehouden
werden in de bisschoppelijke kanselarij, of tot bewaring der talrijke
rekeningen van rekenplichtige ambtenaren. De rekeningen werden opge
borgen in het slot van den bisschop, waar zij toevallig waren afge
hoord de diversoria en andere registers werden vermoedelijk op het
bisschopshof te Utrecht bewaard. In deze depóts werden ook enkele
charters opgeborgen. Eerst na 1459, toen het slot Duurstede in het
bezit van den bisschop kwam, werden daarheen de in de verschillende
bisschoppelijke huizen berustende stukken overgebrachtmen kon dus toen
van één landsheerlijk depót spreken, hoewel daarin noch de stukken, die
in het archief van den Dom geborgen waren, noch de inhoud der beide
landskisten berustten. Toen Karei V heer van het Sticht was geworden,
moest het bisschoppelijk archief aan den nieuwen landsheer worden over
gegeven. Die overneming had echter zonder de noodige zorgvuldigheid
plaatstal van rekeningen schijnen op het slot Duurstede achtergebleven
en later door brand vernietigd te zijn; vele in den Dom berustende charters
werden niet overgenomen, terwijl omgekeerd vele aan het Domkapittel
toekomende oorkonden abusievelijk wel werden overgedragen. De inhoud
der Utrechtsche landskist bleef onaangeroerd en kwam onder het beheer
der stad Utrechtde oorkonden zijn door den heer Muller in het
gemeentearchief teruggevonden de stukken uit de Deventer landskist werden
wel opgevraagd, maar niet aan den keizer afgestaan. Eerst voor eenige
jaren heeft het Deventer gemeentebestuur deze stukken weder in bruikleen
overgedragen aan het rijksarchief in Utrecht. De door den keizer opgevraagde
charters werden naar het slot te Gouda overgebracht en daar vele jaren
238
J. C. OVERVOORDE.