234 van die zorg, welke zij kunnen geven met het oog op de financiëele draagkiacht hunner gemeente; wèl zijn er zoodanige uitzonderingen, maar uitzonderingen zijn zij, en zij bevestigen zoo den treurigen regel, een regel, welke ingrijpen van het Rijk noodig maakt. De wenschelijkheid om bij de wet bepalingen omtrent het gemeentelijk archiefwezen te maken vloeit uit het bovenstaande voort, terwijl boven reeds betoogd is de wenschelijkheid, die bepalingen op te nemen in eene wet, die het archiefwezen in zijn geheel regelt. Artikel 13. In dit artikel wordt het beginsel uitgesproken, dat op de gemeente zelve in de eerste plaats de plicht rust zorg te dragen voor haar archiefmeer in het bijzonder is die zorg opgedragen aan Burge meester en Wethouders, op dezelfde wijze als dezen bij art. 179 der Gemeentewet voor verschillende andere takken van dienst met die zorg zijn belast. Artikel 14. In de meeste gemeenten zal het om financiëele redenen niet mogelijk zijn een eigen ambtenaar (archivaris) met het beheer van het gemeentearchief te belasten; daarom wordt het thans krachtens art. 103 Gemeentewet geldende beginsel, dat de secretaris onder toezicht van Burgemeester en Wethouders met het beheer van het gemeentearchief belast is, in dit artikel bestendigd. Echter wordt door de toevoeging van alinea 2 de mogelijkheid ge geven om het beheer van het archief-depót in plaats van aan den secretaris aan een archivaris op te dragen. Deze ambtenaar staat dan evenals de secretaris rechtstreeks onder Burg'emeester en Wethouders, niet onder den secretaris, die immers juist van het beheer van het archief ontheven wordt, omdat dat beheer zich tot een zelfstandigen tak van gemeentelijken dienst ontwikkeld heeft, die zoo mogelijk behoort te staan onder een des kundige, wat de secretaris in den regel niet is. De archivaris is echter alleen belast met het beheer der in het gemeentelijk archief-depót gebrachte bescheiden, d.w.z. niet met het beheer van het geheele archief, maar alleen met dat van die stukken, welke niet meer voor den loopenden dienst gebruikt worden en dus onder het beheer van den secretaris blijven berusten. In gemeenten, waar geen archivaris wordt aangesteld, is dus het beheer zoowel van het archief-depót als van de tot den loopenden dienst behoorende stukken aan den secretaris op gedragen. Toch zal met het oog op het bepaalde in artikel 15 ook in dat geval in de instructie van den secretaris of in een reglement op het gemeentelijk archief-depót moeten worden aangewezen, welke stukken tot het depót moeten worden gebracht, welke op den loopenden dienst betrekking hebben. 235 Artikel 15. Reeds boven is betoogd, dat de zorg voor de gemeente archieven niet alleen is een gemeente-, maar ook een Rijksbelang. Het Rijk heeft dus toe te zien, dat behoorlijk voor de gemeentearchieven wordt gezorgd. Ook echter treedt het Rijksgezag op, wanneer het reden heeft te vreezen voor verwaarloozing van het belang der gemeente zelve, en de ondervinding heeft, helaas, geleerd, dat die vrees, waar het de gemeentearchieven geldt, niet ongegrond is. Overeenkomstig de beginselen der Gemeentewet (zie artt. 194 vlg., 230) is dat toezicht opgedragen aan Gedeputeerde Staten, die daarbij van het deskundig advies van den Rijks archivaris in de provincie, voor zooverre de in het gemeentelijk archief depót overgebrachte bescheiden betreft, gebruik maken. (Voor de vraag, welke bescheiden hier bedoeld zijn, zie men de toelichting tot art. 14.) De verdere regeling van deze materie wordt aan een Koninklijk Besluit overgelaten. Artikelen 16 en 17. Uit de bepaling van het eerste lid van art. 16 volgt, in verband met art. 230x Gem.W., dat de kosten, door de zorg voor het gemeentearchief veroorzaakt, op de gemeentelijke begrooting moeten worden gebracht. Die gemeentebesturen, welke toonen belang te stellen in hunne archie ven, moeten door het Rijk in de gelegenheid kunnen worden gesteld, zelf daarvoor zorg te blijven dragen. Vooral wanneer het geldt die gemeenten, welke eene belangrijke historie hebben en een belangrijk archief, maar vervallen zijn en onvermogend om voldoende zorg daarvoor te dragen, moet het Rijk haar financiëel tegemoet kunnen komen (Art. 16, 2e lid). Maar ook overigens dienen maatregelen, welke de gemeenten zeiven voor het behoud harer archieven en voor de voldoende beheering en gelegenheid tot raadpleging willen nemen, niet bemoeilijkt te worden, indien het blijkt, dat ernst daarbij voorzit. Vandaar dat art. 17 beoogt daartoe de gelegenheid te vergemakkelijken. Artikel 18. Het onttrekken der archieven aan de gemeenten moet zooveel mogelijk vermeden worden. Alleen bij gebleken voortdurende verwaarloozing neemt het Rijk de taak der gemeente over, en zelfs dan wordt het archief slechts „tot nadere beschikking" naar een Rijksdepót overgebrachtzoodra de gemeente dus waarborgen geeft voor eene behoor lijke verzorging harer archieven, kan zij die weder terugontvangen. Het Rijksdepöt, waarheen een gemeentelijk archief zal worden over gebracht, zal in den regel het Rijksarchief-depót in de provinciale hoofd plaats zijnmet het oog op het bepaalde in artikel 6 is dat echter niet uitdrukkelijk genoemd.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1905 | | pagina 16