232 Artikel 7. De uitdrukking „is bestemd tot bewaring van" is gekozen om te doen uitkomen, dat de opnoeming in dit artikel van de bestand- deelen van het Algemeen Rijksarchief niet is limitatief maar enuntiatief. Met de uitdrukking „voormalige centrale besturen" worden zoowel de Generaliteitscolleges aangeduid, als de centrale autoriteiten der Bataafsche Republiek, van het Koninkrijk Holland, van het gouvernement-generaal van den hertog van Plaisance enz. Onder de tegenwoordige centrale besturen worden verstaan de Departementen van Algemeen Bestuur, de Staten-Gene- naal, de Raad van State, de Algemeene Rekenkamer, en in het algemeen alle autoriteiten, die over het geheele Rijk in Europa gezeg hebben. Met de sub 6°. genoemde archieven zijn bedoeld die van verloren Koloniën en andere bezittingen (b.v. de forten Lillo en Liefkenshoek). De laatste alinea is aan dit artikel toegevoegd om de bepaling van art. 10, 5". niet illusoir te maken immers daar wordt gehandeld van de archieven van Rijksdeelen, die eerst na het tot stand komen van den eenheidstaat in 1798 verworven zijn en ook omdat men de vroegere souvereine Provinciale Staten zou kunnen begrijpen onder de besturen, wier rechten op het centraal bestuur zijn overgegaan. Artikel 9. De bedoeling van dit artikel is uit te spreken, dat de Rijksarchief-depóts in de provinciën bestemd zijn 1 tot bewaring van de provinciale archieven, zoowel van die, welke uit de periode der provinciale zelfstandigheid dagteekenen, als van die, welke uit den overgangstijd of het tijdvak na 1813 afkomstig zijn, en 2°. tot opneming der archieven van op het grondgebied der provincie functioneerende ambtenaren, wanneer die archieven naar een depót worden overgebracht. Die in de tweede plaats genoemde bestemming alleen kan, volgens art. 10, 3e lid, zoo noodig, worden overgedragen op de in art. 6 bedoelde archief-depóts. Ter opheldering der verschillende in het artikel genoemde categorieën moge het volgende volstaan 4°. Tot deze rubriek kunnen b.v. gebracht worden de archieven van de districtscommissarissen (de opvolgers der sous-préfets). 5 Door deze bepaling wordt vastgesteld, dat de archieven van door den eenheidsstaat (d. i. na 1798) verworven bezittingen en domeinen geplaatst worden in het Rijksdepöt in die provincie, waarin die domeinen gelegen zijn, dus b.v. de archieven van Megen en Ravestein in het Rijks archief in Noordbrabant, de Utrechtsche kapittelarchieven in het Rijksarchief in Utrecht, de archieven der verschillende heerlijkheden aan de Maas in het Rijksarchief in Limburg. j n--, Pe* rï't artikel de Regelen voor de indeeling, ordening en inventarisatie ksarclnieven, vastgesteld door den Minister van Binnenlandsche Zaken, 10 Juni 1897, no. III. J 233 Artikel 10. Het scheen ongewenscht in de wet zelve de grenzen te trekken tusschen die gedeelten van de archieven der betrokken collegiën, die naar de depóts moeten worden overgebracht, en die,- welke onder die colleges zeiven blijven berusten. In elk geval zal die grens niet te vroeg moeten worden gesteld. In het algemeen kan men als beginsel aannemen, dat stukken van een bepaalden tak van administratie naar de depóts moeten worden overgebracht, voor zooverre zij voorafgaan aan de laatste belangrijke verandering van beheer in dien tak van dienst, en bovendien alle stukken, nadat zij gedurende een bepaalden tijd onder de administratie hebben berust. Bij welke bestuursverandering in elk bijzonder geval de scheiding moet worden aangenomen, en gedurende welken termijn voor eiken diensttak de stukken onder de administratie moeten blijven berusten, zal telkens bij Koninklijk Besluit voor de Hooge Colleges van Staat de betrokken col leges gehoord worden vastgesteld. Zie voor het 3e lid van dit artikel, het op art. 9 aangeteekende. Artikel 11. Het hier uitgesproken beginsel, dat ook de in de Koloniën aanwezige archieven in archief-depóts moeten worden bijeengebracht, mocht niet in de wet worden gemistmaar de verdere uitwerking van dat beginsel behoort aan de daartoe geroepen autoriteiten te worden overgelaten. Het artikel spreekt van „in de Koloniën functioneerende en resi- deerende besturen", omdat de archieven der hier te lande geresideerd hebbende besturen (b. v. de kamers der Oost- en West-Indische Compagnieën) volgens art. 7, 5° in het Algemeen Rijksarchief thuis behooren. Artikel 12. Verg. art. 5 der wet van 10 November 1900 (St.bl. no. 176). TITEL III. Van de Gemeentearchieven. De noodzakelijkheid om van Rijkswege in te grijpen tot behoud van de oude gemeentearchieven blijkt maar al te zeer uit den droevigen staat, waarin vele dezer archieven in kleinere plaatsen verkeerenhet is bekend genoeg, dat voor het behoud der bescheiden op verschillende plaatsen niets wordt gedaan, dat hun toestand dientengevolge dikwijls treurig is, dat de bewaarplaatsen onvoldoende beveiligd zijn tegen vocht en brand gevaar, en dat veelal de beheerders ontbreken, die in staat zouden zijn, onderzoekingen te doen of anderen bij hun onderzoek behulpzaam te zijn. Wel zijn er gelukkig besturen, ook van kleine gemeenten (de groote gemeenten gaan meest allen goed voor), welke het belang van het oud archief inzien, en van die belangstelling blijk geven door het aanwenden Vgl. Archievenblad, 19011902, no. 4, blz. 197 vlg.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1905 | | pagina 15