230
IV. regelen omtrent de zorg van de archieven van waterschappen,
veenschappen en veenpolders.
Deze splitsing der verschillende te regelen onderwerpen verklaart vol
doende de verdeeling van het wetsontwerp in vier Titels.
TITEL I.
Algemeene Bepalingen.
Artikel 1. Dit beginsel, van overwegend belang voor het onderzoek
der archieven, dient allereerst vast te staan, niet alleen voor de Rijks
archieven, maar eveneens voor de archieven van andere publiekrechtelijke
lichamenaan het principe van openbaarheid en toegankelijkheid mag niet
de minste twijfel bestaan.
Nochtans blijve de algeheele openbaarheid der archieven beperkt tot
die stukken, welke in Rijks-, gemeente- of waterschapsdepöts zijn overge
bracht. In hoeverre de stukken, die den loopenden dienst betreffen en
onder de verschillende ambtenaren berusten, voor het publiek toegankelijk
gesteld kunnen worden, hangt van de eischen der verschillende takken
van dienst afdaarom is dit onderwerp hiar niet geregeld.
Dat ook overigens uitzonderingen op den regel van de eerste alinea
van dit artikel dienen te worden toegelaten, spreekt wel van zelf. Bij de
overbrenging van archieven of archiefstukken in een archiefdepöt kan het
naar het oordeel van dengene, die omtrent de overbrenging beslist,
wenschelijk zijn de openbaarheid niet aanstonds in alle opzichten toe
te laten.
Personen, welke met grond verdacht worden archiefstukken te willen
verduisteren of vervalschen, moeten kunnen worden geweerd. Maar de
regeling van de bevoegdheid der beheerders van archieven ten dezen opzichte
kan veilig aan een Koninklijk Besluit worden overgelaten, waarbij dan ook
de gelegenheid tot het komen in hooger beroep van de beslissing der
beheerders bij de over hen gestelde autoriteiten kan worden geregeld.
Artikel 3. Met de praktijk van vroeger, toen personen zonder eenigen
waarborg van geschiktheid en bekwaamheid werden benoemd tot weten-
scaappelijke archiefambtenaren, wordt gelukkig gaandeweg gebrokenhoe
meer men is gaan inzien het belang der archieven en het gewicht der
archiefonderzoekingen en -studiën, hoe meer men tevens overtuigd is
geworden, dat het niet aangaat, tot leiders der archieven te benoemen
personen zonder wetenschappelijke opleiding. Dit beginsel, dat echter
helaas nog niet algemeen in de praktijk wordt gevolgd, is voor het
archiefwezen van zóó hoog belang, dat het in de wet dient te worden
opgenomen. De uitwerking er van kan veilig aan eene regeling bij
231
Koninklijk Besluit worden overgelaten, te meer daar de waarborgen van
geschiktheid, hier bedoeld, misschien niet dezelfde zullen kunnen zijn bij
alle meer of minder belangrijke archieven.
Artikel 4. Het is wenschelijk deze bepaling in de wet op te nemen,
daar aan den archivaris nergens eene dergelijke bevoegdheid is toegekend
ja zelfs den gemeentesecretaris is bij arrest van het Gerechtshof te Amster
dam van 2 Januari 1905, W. 8205, de bevoegdheid tot het geven van
afschriften van stukken uit een gemeentearchief het gold n. b, afschriften
van raadsbesluiten, dagteekenende van 1895 ontzegd.
De bevoegdheid van den secretaris werd gegrond op art. 103 Ge
meentewet in verband met de daar bedoelde instructie. Voor den archivaris
bestaat zelfs geen voorschrift van dien aard. Uit art. 1926 B. W. kan
deze bevoegdheid niet worden afgeleid, terwijl de artt. 1924 en 1925 van
het Ontwerp tot wijziging van het IVe Boek van het B. W. allerminst de
bovenstaande bepaling onnoodig maken, daar zij ongeveer alles op dit
terrein aan het oordeel des rechters overlaten. In elk geval reiken zij
niet verder dan het Burgerlijk recht en, in verband met art. 400 W. v.
Strafvordering, het bewijs in strafzaken, en zal de bevoegdheid tot het
afgeven van afschriften, wier betrouwbaarheid vaststaat, op elk gebied van
het recht wenschelijk zijn. De bepaling is dus zeker niet overbodig en
legt nu de verantwoordelijkheid, waar zij behoort te zijn.
TITEL II.
Van de Rijksarchieven.
Artikel 5. Door deze bepaling wordt de vereeniging van twee pro
vinciale archieven in één depót uitgesloten, en wordt de opheffing van
het depót te Roermond gesanctioneerd.
3e alinea. De mogelijkheid dezer aanwijzing wordt bij dit artikel
vastgesteldniet meer. Immers ondenkbaar is het niet, dat het Algemeen
Rijksarchief op den duur gebrek krijgt aan ruimte. Dan zou afzonderlijke
plaatsing der archieven van Zuidholland als van zelve overweging verdienen.
Artikel 6. Worden gemeentearchieven, het zij dan geheel of gedeelte
lijk, door het Rijk overgenomen, dan zal het misschien gewenscht zijn, die
niet alle in het provinciaal depót bijeen te brengen, maar over plaatselijke,
gemakkelijker bereikbare, depóts te verdeelen. Van daar dit artikel, dat
alleen de bevoegdheid schept tot het stichten van dergelijke depóts,
de verplichting daartoe niet vaststelt.
De Hooge Raad nam bij arrest van 29 Januari 1906 in eene strafzaak eene
beslissing in anderen zin en casseerde de boven geciteerde overweging in het vonnis
van 2 Januari 1905 bij arrest van 27 April 1906 (W. 8371).