160 landsche zaken en bij Souv. besluit van 6 April 1814 aan den Secre taris van staat vo'or de binnenlandsche zaken. Dat beheer werd bij Kon. besluit van 16 September 1815, la H., van het Departement van binnenlandsche zaken afgescheiden en daarvoor een afzonderlijk departement ingesteld, waarvan het beheer werd opgedragen aan een Directeur-generaal. Dat departement werd met ingang van 1 Augustus 1826 opgeheven en de behandeling der zaken van den Roomsch-Catholieken eeredienst weder opgedragen aan het Departement van binnenlandsche zaken. 2) Voor die zaken werd echter met ingang van 1 Januari 1830 eene afzonderlijke Generale directie ingesteld 3), welke bij Kon. besluit van 18 October 1843 tot een Ministerie werd verheven.4) Het departement werd met ingang van 1 Juli 1862 opgeheven en de behandeling der zaken van den Roomsch-Catholieken eeredienst opgedragen aan het Departement van buitenlandsche zaken met bepaling, dat die zaken afzonderlijk zouden worden behandeld in de bureaux van het op geheven departement, die eene bijzondere afdeeling van het Depar tement zouden uitmaken, waarvan de directie onder de bevelen van den Minister van buitenlandsche zaken werd toevertrouwd aan een hoofdamb tenaar met den titel van Administrateur voor de zaken der Roomsch-Katholijke eeredienst.5) Onder diezelfde bepalingen werd die administratie met ingang van 1 Juni 1866 overgebracht naar het Departement van Justitie en gesteld onder het beheer van den Minister van Justitie e), maar met ingang van 15 Januari 1868 gebracht bij het nieuw opgerichte Departement voor de zaken der Roomsch- Katholijke eeredienst7), welk departement met ingang van 1 Sep tember 1868 werd opgeheven, terwijl het beheer der voormelde zaken weder aan het Departement van Justitie werd opgedragen. 8) Het financiëel beheer van den Roomsch-Catholieken eeredienst werd met ingang van 1 Januari 1871 overgebracht naar het Departement van financiën. fl) J. C. BETH. Uit den Raad van State werd eene tijdelijke commissie gecreëerd, belast met de zaken van den R. C. eeredienst en geestelijkheid. De Directeur-generaal was bevoegd om die commissie te raadplegen en hare zittingen bij te wonen (Kon. besluit 16 September 1815, no. 61; Bijv. St. II, 207). Die commissie werd bij Kon. besluit van 17 September 1817, no. 94, permanent verklaard en bij Kon. besluit van 19 Augustus 1841, no. 51, opgeheven. 2) Kon. besluit 10 Juli 1826, no. 12 (Bijv. St. II, 284). 3) Kon. besluit 4 December 1829, no. 114 (Bijv. St. bekn. uitg. II, 604). Bijv. St. XXX, 653. 5) Kon. besluit 21 April 1862 (Stbl. no. 43). 6) Kon. besluit 1 Juni 1866 (Stbl. no. 86). 7) Kon. besluit 2 Januari 1868 (Stbl. no. 2). 8) Kon. besluit 29 Juli 1868 (Stbl. no. 116). y) Kon. besluit 29 October 1870 (Stbl. no. 173). 161 Vernietiging van gemeentelijke archiefstukken. Bij de beschouwing der lijst, welke door het Bestuur der Vereeniging van Archivarissen in Nederland bij het verzoekschrift aan den Minister van Binnenlandsche Zaken is gevoegd (zie bladz. 109 volg.), verkreeg ik den indruk, dat de samenstellers zich niet genoeg rekenschap hebben gegeven van de belangrijkheid van onderscheidene aldaar genoemde stukken en minder juist te werk zijn gegaan bij het vaststellen van de termijnen, ge durende welke die bescheiden zullen moeten bewaard blijven. Met het belang der justitie, ambtenaren en bijzondere personen is daarbij mijns inziens te weinig rekening gehouden. Ook zijn niet alle bescheiden duidelijk omschreven, zoodat men nu en dan moet raden wat bedoeld is, terwijl zij bovendien niet gemakkelijk op de lijst te vinden zijn. Zijn de gemeente ambtenaren verplicht de lijst als het ware te bestudeeren, dan zou ik vreezen, dat zij haar ter zijde zullen leggen, waardoor het beoogde doel wordt gemist. Wanneer men de prijscouranten van gedrukte stukken ten behoeve der gemeentebesturen beziet, dan zal men bespeuren, dat zij zich thans meer dan tweeduizend verschillende modellen kunnen aanschaffen. Die modellen worden aanhoudend gewijzigd, ten gevolge van veranderde wets bepalingen en gewijzigde administratieve voorschriften. Gaat men de bescheiden na, welke in een gemeentearchief aanwezig zijn, dan komt men tot de ontdekking, dat sedert 1815 circa vijf duizend verschillende formulieren zijn gebruikt. Wil men uit zoo'n groote massa doen uitzoeken, wat vernietigd mag worden, dan verdient het aanbeveling de gemeenteambtenaren in het bezit te stellen van eene lijst, welke zonder veel moeite kan geraadpleegd worden. Zij moet daarom in de eerste plaats zoodanig zijn ingericht, dat de naderhand voor vernietiging aan te wijzen bescheiden kunnen worden ingevoegd bij die van dezelfde categorie, en te gelijk zóó, dat de gemeenteambtenaren, zonder de lijst herhaaldelijk te moeten raadplegen, kunnen weten, welke bescheiden daarop zijn vermeld, en hoe lang zij bewaard moeten blijven. Daarom is het wen- schelijk de verschillende onderwerpen in alphabetische volgorde te ver melden en zooveel mogelijk gelijke termijnen vast te stellen. Voor minuut-publicatiën bijv. zullen, naar mijn inzien, slechts twee termijnen behoeven te worden vastgesteld, t.w. 1 en 12 jaren; voor alle andere bescheiden, waarvan de termijnen niet bij de wet zijn genoemd, 2, 8, 12, 30 en 80 jaren. Zooals de lijst thans is ingericht, kan zij, na verbetering, wel worden vastgesteld, maar zeer moeilijk worden uitgebreid zonder het verband tus- schen de verschillende bescheiden te verbreken. Na elke uitbreiding wordt

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1905 | | pagina 9