156 De behandeling der zaken van den Roomsch Catholieken eeredienst werd met ingang van 1 Juli 1862 opgedragen aan het De partement van buitenlandsche zaken doch op den len Juni 1866 over gedragen aan het Departement van justitie. 2) Die zaken zijn bij het Departement van buitenlandsche zaken behandeld aan een bureau, vormende eene bijzondere afdeeling, waarvan de directie, onder de bevelen van den Minister, was toevertrouwd aan een hoofdambtenaar, die den titel voerde van „Administrateur voor de zaken der Roomsch Katholijke eeredienst". 3) Na 1866 hebben geene vermeldingswaardige zaken, de organisatie van het departement betreffende, plaats gehad. IX. Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. 1. 1798—1813. De bevordering van de belangen van het openbaar onderwijs en der kunsten en wetenschappen, werd in 1798 opgedragen aan den Agent der nationale opvoeding, in 1801 aan den Raad voor de binnenlandsche zaken, met ingang van 1 Mei 1805 aan den Secretaris van Staat voor de binnenlandsche zaken, en op 4 Juli 1806 aan den Minister van binnenlandsche zaken. 4) Aan den Secretaris van Staat en den Minister voornoemd waren toegevoegd: één commissaris voor het lager onderwijs en schoolwezen en één Commissaris-adviseur tot de zaken der wis-, natuur-, schei- en werk tuigkunde. Bij Kon. decreten van 22 Januari 1807, no. 56 en 57, 5) werden voor de zaken van onderwijs, kunsten en wetenschappen, twee generale directies ingesteld één voor het openbaar onderwijs en de wetenschappen en één voor de schoone kunsten. Die twee generale directies werden op den 14en October 1807 tot ééne generale directie der wetenschappen en kunsten vereenigd. De Hoofden dier generale directies waren werkzaam onder de opper- directie van den Minister van binnenlandsche zaken. Kon. besluit 21 April 1862 (Stbl. no. 43). 2) Kon. besluit 1 Juni 1866 (Stbl. no. 86). 3) Art. 2 van het Kon. besluit van 21 April 1862 (Stbl. no. 43). 4) Zie de beschrijving van het Departement van binnenlandsche zaken. Zie ook het Kon. decreet van 20 November 1806, no. 8. 6) Kon. decreet 14 October 1807, no. 2. Instructie van 22 Januari 1807, no. 66. 157 Na de inlijving van het voormalig Koninkrijk Holland bij Frankrijk, werden de zaken van het onderwijs, de kunsten en wetenschappen opge dragen aan den Intendant van binnenlandsche zaken in Holland 2. 1813—1904. De zaken van het onderwijs, de kunsten en wetenschappen, werden bij besluit van het Algemeen Bestuur van 1 December 1813 ter behandeling opgedragen aan den Commissaris-generaal voor de binnen landsche zaken, die bij Souverein besluit van 6 April 1814 werd vervangen door een Secretaris van Staat voor de binnen landsche zaken. Voor die zaken werd bij Kon. besluit van 16 September 1815, la. H., een afzonderlijk departement, onder het beheer van een Commissaris-generaal, ingesteld. Dat departement werd bij Kon. besluit van 19 Maart 1818, no. 79, opgeheven en de administratie der zaken van het onderwijs, de kunsten en wetenschappen vereenigd met de administratiën der nationale nijverheid en koloniën, in een Departement van onderwijs, nationale n ij verheid en koloniën.2) Bij dat departement werd voor de zaken, rakende de stichtingen voor het onderwijs, eene adviseerende commissie ingesteld, op wier rapporten het Hoofd van het departement uitspraak deed in alle gevallen, waarin de beslissing aan hem was opgedragen. 3) Met ingang van 1 April 1824 werden de zaken van het onderwijs, de kunsten en wetenschappen, overgebracht naar het Departement van binnenlandsche zaken 4) en werd daarvoor bij dat departement eene afzon derlijke afdeeling ingesteld, welke in Juni 1875 in twee afdeelingen werd gesplitst. 5) Sedert dien tijd zijn de zaken van het onderwijs, de kunsten en weten schappen bij het Departement van binnenlandsche zaken gebleven, met uitzondering van de zorg voor de uitvoering der wet op het middelbaar onderwijs, wat betreft de landbouwscholen, het onderwijs in de veeartsenij- kunst en het vaststellen van reglementen voor de winterscholen, welke zaken met ingang van 1 September 1901 werden overgedragen aan het Departement van waterstaat, handel en nijverheid. 6) 1) Zie besluit van den Prins Aarts-thesaurier van 31 December 1810, no. 4. 2) Staatscourant 25 Maart 1818. 3) Art. 11 van het Kon. besluit van 26 December 1818 (Stbl. no. 48) en art. 30 van het Kon. besluit van 2 December 1823 (Stbl. no. 49). 4) Kon. besluit 30 Maart 1824, no. 108. Zie de beschrijving van het Departe ment van binnenlandsche zaken. 5) Afdeeling Onderwijs en afdeeling Kunsten en Wetenschappen. 6) Kon. besluit 26 Augustus 1901 (Stbl. no. 206).

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1905 | | pagina 7