154 buitenlandsche zaken ingesteld. Dit Ministerie werd op den 16 Juli 1810 opgeheven en het beheer der buitenlandsche aangelegenheden ad interim opgedragen aan den Minister van Marine2), maar na de inlijving van het voormalig Koninkrijk Holland bij Frankrijk over gedragen aan den Minister van buitenlandsche zaken van het Fransche Keizerrijk 3), die belast was met„le maintien et 1' exécution des traités et conventions de politique et de commerce, la correspondance avec les ambassadeurs, ministres, résidens, consuls, soit des puissances étrangères prés 1' Empereur des Frangois, soit de sa Majesté prés les gouvernemens étrangers". 2. 1813—1904. Bij Souverein besluit van 7 December 1813 werd een Secretaris van Staat voor de buitenlandsche zaken belast met het beheer van het Departement van buitenlandsche zaken.4) Hij werd bij Koninklijk besluit van 16 September 1815,1^ H, vervangen door een Minister van buitenlandsche zaken. De Minister van buitenlandsche zaken was belast met de instandhouding en de uitvoering van verdragen en overeen komsten, zoo politieke als commerciëele, die met vreemde mogendheden waren of werden aangegaan5) met de uitvoering der Koninklijke bevelen, betrekkelijk de benoeming der Nederlandsche diplomatieke vertegenwoordigers bij vreemde mogend heden en van de consulaire en diplomatieke agenten met de correspondentie met de genoemde Nederlandsche ambtenaren 155 en met de vertegenwoordigers van vreemde mogendheden, geaccrediteerd bij den Koning of resideerende in de Nederlandsche havenplaatsen met de behartiging van de belangen buitenslands van ingezetenen des Rijks en die van de vreemdelingen in Nederland. Met ingang van 1 Januari 1834 werd de administratie der nationale n ij verheid afgescheiden van het Departement voor de nationale nijver heid en de koloniën en overgebracht naar het Departement van buiten landsche zaken. 2) Die administratie werd bij Koninklijk besluit van 4 Februari 1841, no. 101, 3) ontbonden, met bepaling dat: a. aan het Departement van buitenlandsche zaken bij voortduring bleef opgedragen al wat de handelsberichten en commer ciëele negotiatiën, mitsgaders de daarmede in verband staande aanrakingen met vreemde mogendheden aanging, alsmede de huishoudelijke aangelegen heden van de consulaten in den Levant, waarvan de uitgaven bij de admi nistratie voor de nationale nijverheid waren gebracht geworden b. naar het Departement van binnenlandsche zaken werd overge bracht al hetgeen betrof den landbouw en veeteelt, 's Rijks veeartsenijschool en de daaraan verbonden inrichting tot veredeling der schapenrassen, de corres pondentie met commissiën van landbouw en de kamers van koophandel en fabrieken, de verzamelingen van modellen te Utrecht en 's-Gravenhage, de tentoonstellingen van voorwerpen der inlandsche nijverheid, het technische gedeelte der nijverheid, de premiën en het viseeren der certificaten van oorsprong voor. goederen, welke bestemd waren naar Nederlandsch Indië c. aan het Departement van justitie werd overgedragen de beoor deeling der vennootschappen; d. naar het Departement van financiën werd overgebracht al wat tot het tarief der in- en uitgaande rechten behoorde, de Rhijn-, Schelde- en Maasvaart, benevens de dienst der stoomslepers op de Waal. Het toezicht op den doortocht en het vervoer van land verhuizers werd bij de wet van 1 Juni 1861 (Stbl. no. 53) aan het Departement van binnenlandsche zaken overgedragen. 4) De Minister is benoemd bij Kon. decreet van 19 Juni 1806, no. 2. Instructiën zijn vastgesteld bij Kon. decreten van 14 November 1807, no. 4, en 16 November 1807, no. 5. De organisatie van het departement had plaats bij Kon. decreet van 11 April 1808, no. 14. Bij Kon. decreet van 7 Februari 1807, no. 31, werd bepaald, dat alleen de Minister van buitenlandsche zaken bevoegd was om met vreemde Ministers te correspondeeren. 3) Besluit van den Prins Aarts-thesaurier van 15 Juli 1810, no. 5. De Minister van marine was ook tevens belast met het beheer van het Departement van koloniën. 3) Keiz. decreet van 18 October 1810 (artt. 204 en 205). ■t) Staatk. dagbl. van de Zuiderzee 10 December 1813. s) Bij het tractaat van Weenen van 9 Juni 1815 was het Groothertogdom Luxemburg in vollen eigendom en opperheerschappij aan Koning Willem 1 afge staan, als een Staat, uitmakende een deel van het Duitsche Verbond, en geheel afgescheiden van de provinciën van het Koninkrijk der Nederlanden. De zaken be treffende dat Groothertogdom zijn opgedragen geweest aan de Hoofden der departe menten van Algemeen Bestuur in Nederland, maar werden door hen, met ingang van 1 Januari 1831, ingevolge Kon. besluit van 31 December 1830, no. 23, onder's Konings onmiddellijke bevelen opgedragen aan een Geheim-referendaris voor de zaken van het Groothertogdom Luxemburg. De aangelegenheden van het Groothertogdom, welke de departementen van Buitenlandsche Zaken en van Oorlog betroffen, bleven echter aan die departementen toevertrouwd, totdat deze daarvan bij Kon. besluit van 13 September 1841, no. 77, werden ontheven. Vreemdelingen: zie Kon. besluit van 9 October 1830 (Stbl. no. 66), inge trokken bij Kon. besluit van 2 December 1858 (Stbl. no. 80)de Wet van 13 Augustus 1849 (Stbl. no. 39) tot regeling van de toelating en uitzetting van vreemdelingen en de Wet van 6 April 1875 (Stbl. no. 66) tot regeling van de voorwaarden, op welke, ten aanzien van de uitlevering van vreemdelingen, verdragen met andere mogend heden kunnen worden gesloten. Het toezicht op de toelating en uitzetting van vreemdelingen was en is nog aan het Departement van Justitie opgedragen, doch behoort tot de taak der rijkspolitie, zoodat alle inmenging der justitie daaraan vreemd moet blijven (Missive Minister van Justitie 1 Mei 1850). 2) Kon. besluit van 12 October 1833, no. 77. 3) Bijv. St.bl. XXVIII, 108. Bij Kon. besluit van 6 November 1877 (Stbl. no. 194) door het Departement van waterstaat, handel en nijverheid overgenomen van het Departement van bin nenlandsche zaken.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1905 | | pagina 6