146
geleden begonnen is, dragen den stempel van den tijd hunner vervaardiging,
en het volgende geslacht, dat deze reuzentaak voltooide, heeft gemeend
aan de eenmaal aangenomen wijze van bewerken niets te moeten veranderen.
In korte woordende indices voldoen niet meer aan den eisch, die onzen
tijd op dit gebied stelt, en bij steeds voortgezet archief-onderzoek ook
stellen mag en moet. Deze overweging heeft geleid tot het besluit, om,
toen mij door den gemeente-archivaris werd opgedragen een index samen
te stellen op een nieuw aangewonnen doopregister1), te breken met de
tot nog toe gevolgde methode, en te trachten een index te ontwerpen,
waarbij rekening gehouden werd met de bezwaren, in den loop van tijd
tegen de bestaande indices ontstaan. Ten einde een oordeel te kunnen
vormen over de verschillende wijzen van samenstelling, zal het wenschelijk
zijn beide systemen nader te bezien.
Bij besluit van Burgemeester en Wethouders van 9 April 1845 werd
op advies van den wethouder J. Hinlopen last gegeven tot het doen
samenstellen van „registers" (indices) op de kerkelijke doop-, trouw- en
begrafenisboeken, en bepaald, „dat tot het formeren van die registers
worde overgegaan in voege dat zulks onder de leiding en het toezigt van
den heer griffier van den Burgerlijken Stand facultatief geschiede zoowel
door de beambten van den Burgerlijken Stand, als door die, aan het
Bureau der Nationale Militie en Schutterij geplaatst. En is wijders be
sloten, dat aangezien de bedoelde arbeid niet kan geacht worden tot de
gewone werkzaamheden der betrokken bureaux te behooren, die arbeid
afzonderlijk zal worden beloond, te regelen en te bepalen bij de oplevering
van het eerst alzoo vervaardigde register." In de vergadering van 30
October 1845 werd het eerste „register", vervaardigd door den ambtenaar
C. J. van Maanen, ter tafel gebracht en besloten Burgemeester en Wet
houders „te verstaan, de belooning van den gedachten arbeid, aanvankelijk
zooveel betreft de naamregisters uit de Doopboeken, zoo voor nu als
voor het vervolg te bepalen op tien cents per vijftien namen". In de
vergadering van 18 November d.a.v. werden twee „registers" op de
Begrafenisboeken ter tafel gebracht en werd door Burgemeester en
Wethouders „verstaan, de belooning van den gedachten arbeid, zoo voor
i) Het doopregister der Remonstrantsche gemeente te Utrecht over de jaren
16391682. Deze hoogst belangrijke aanwinst is te danken aan de inspectie-reis,
door Dr. J. DE Hullu op last van den Minister van Binnenlandsche Zaken eenige
jaren geleden ondernomen, om een overzicht te verkrijgen van den inhoud en toe
stand der kerkelijke archieven in de provincie Utrecht. Het kerkbestuur der Remon
strantsche gemeente werd aanstonds bereid gevonden het register af te staan ten
behoeve van het oud-archief van den Burgerlijken Stand der gemeente Utrecht, onder
het zeer billijke beding, dat op kosten van het gemeentebestuur voor zijn archief
een gewaarmerkt afschrift zou vervaardigd worden.
147
nu als voor het vervolg, te bepalen op vijf cents per vijftien namen".
Ingevolge de opdracht werden door de samenstellers over een zeker
aantal jaren uit de origineele registers alle namen, beginnende met de
Ietter A, in chronologische volgorde op losse vellen afgeschreven,
daarna de B en zoo vervolgens tot de Z bereikt wasdeze losse vellen
werden daarna tot een deel saamgebonden en de index was gereed.
Weinig omslachtig was deze wijze van werken ongetwijfeld, en dit zal
dan ook wel de reden geweest zijn, waarom deze methode gekozen werd.
Maar duidelijk is het, dat zoodoende geen alphabetische index verkregen
werd; er ontstonden eenvoudige naamlijsten, waarin alle namen, be
ginnende met dezelfde letter, bijeenkwamen. Zonder met iets anders
rekening te houden, schreef men de namen, zooals men ze geschreven
vond, op de eerste letter af1).
Het zou niet nobel zijn met harde woorden den staf te breken over
den arbeid dezer mannen, de vrucht van „de periode van het dilettantisme"
in de archief-wetenschapin aanmerking moet genomen worden, dat hun
werk een baanbrekende arbeid was, voor zoover bekend het eerste werk op dit
gebied, dat in ons vaderland verricht werd. En wanneer wij daarenboven
letten op de belooning, voor dien arbeid betaald, mag het niet verwonderen,
dat zij, hun opdracht getrouw, niet verder zijn gegaan, maar de eenvoudigste
en gemakkelijkste wijze van werken gekozen hebben. Maar tot welke on
volmaaktheid en welke onnauwkeurigheden hun wijze van werken geleid
heeft, zal duidelijk worden, wanneer wij de origineele registers nader bezien.
De Gereformeerde Doopboeken der Utrechtsche kerken (om alleen
bij deze te blijven), aangelegd en bijgehouden door de kosters der ver
schillende kerken, werden maandelijks overgeschreven in een algemeen
doopregister, dat in den Dom bewaard werd. De onregelmatige bijhouding
dezer registers, wat de spelling der namen betreft, is overbekend. Is dat
te wijten aan de lage trap van ontwikkeling, waarop misschien de kosters
der kerken stonden? Ik durf dit met grond te betwijfelen; het somtijds
nette, meestal regelmatige schrift doet veeleer het tegendeel vermoeden,
en ook het verzamelde afschrift, het algemeene doopregister, is steeds met
nette en duidelijke hand geschreven. Er waren dus voor de onregelmatige,
blijkbaar onverschillige bijhouding andere oorzaken. In de eerste plaats
mag niet vergeten worden, dat de doopregisters niet aangelegd zijn voor
het gebruik, dat er sedert 1811, na hunne overbrenging naar het bureau
van den Burgerlijken Stand, van gemaakt wordt; vandaar dan ook, dat de
datum van geboorte slechts in hoogst enkele gevallen (en dan nog slechts
Helaas ook dit nog niet altijd: men las b.v. in eene huwelijksakte d.d.
1641 Mei 23 Van Neuwick in plaats van Van Eeuwick; in eene huwelijksakte
van 1674 Jan. 1 Van Schreuder in plaats van Van Sevender enz. enz.