196 van het rijks-archiefdepot te Namen in 1904, waaronder vooral vele notariëele protocollen voorkomenop blz. 462 worden de aanwinsten van het Rijksarchief te Antwerpen meegedeeld. Onder de stukken van vóór 1794, overgenomen van het provinciaal bestuur te Antwerpen, bevinden zich verscheidene cartularia, waarvan sommige mij voorkomen ook voor onze geschiedenis van het meeste belang te zijn. De ontdekking van een aantal dokumenten betreffende de drukkerij Plantijn in de Vaticaansche bibliotheek heeft de heer A. Fayen er toe gebracht om deze collectie aan te vullen en uit te geven. Zij loopen over het tijdvak 15741581 en betreffen de Bijbeluitgave van 1574, de collatie der handschriften voor die uitgave en de correspondentie van Plantijn met Hercules Ciofano, Italiaansch filoloog en dichter te Rome. In Brussel is men gereed gekomen met den algemeenen en sommieren inventaris van het oud-archief der gemeentein Leuven is nog geen opvolger van Van Even benoemd. Annales de l'Est et du Nord. Revue trimestrielle. Première année no. 24. AvrilOctobre 1905. ParisNancy. BergerLevrault et Cie., Libraireséditeurs. 1905. De heer Chr. Pfister geeft hierin het slot van zijn opstel over de fortificatiën van Nancy van de 16de eeuw tot heden, terwijl de heer E. Gavelle eveneens zijn aanteekeningen over de geschiedenis van Vlaanderen op het eind van de 14de eeuw besluit. Zeer belangrijk zijn de beschouwingen, die de heer L. van der Kindere wijdt aan de eerste phase van de constitutioneele ontwikkeling der Vlaamsche gemeenten. In menig opzicht verschilt hij van meening met Pirenne, die juist over dit onderwerp ook zulke degelijke studiën heeft geschreven. Zijn slotsom is, dat de Vlaamsche gemeenten, in de eerste phase van hare ontwikkeling, niets te danken hebben aan het jus mercatorum, aan het bestaan waarvan hij zelfs niet gelooft. Van denzelfden schrijver verschijnt op blz. 234 vlg. een studie over het charter van Saint-Omer, waarin Philips van den Elzas de privilegiën dier plaats heeft bevestigd en uitgebreid. Dit stuk, dat ontdekt is door Qivenchy, wordt door dezen en door Giry en Wauters op 1168 gedateerd. Maar verscheidene artikels er van komen woordelijk overeen met het Groot Privilege, door Frederik Barbarossa in 1184 aan Kamerijk gegeven. Door vergelijking maakt de heer Van der Kindere het zeer waarschijnlijk, dat het charter van Saint-Omer valsch moet zijn. En het is alleen, omdat Giry het charter zelf gezien heeft te Saint-Omer met het origineele zegel, dat hij niet volkomen overtuigd is. Een interessante studie geeft de heer F. Lennel op blz. 554 vlg. over het beleg van Calais door de Spanjaarden in 1596. Over dit krijgsbedrijf 197 bestaat veel onzekerheid. In de nog in hetzelfde jaar ter verheerlijking van den overwinnaar verschenen „discours véritables" komen talrijke tegenstrijdigheden voor. Dit is eveneens het geval in het relaas, dat de Thou en d'Aubigné voor Frankrijk, van Meteren voor de Nederlanden en Herrera en Cabrera voor Spanje er van gegeven hebben. De kroniek schrijvers van Calais hebben dezen eenvoudig nageschreven en de moderne geschiedschrijvers maken er slechts kort en onvolledig melding van, terwijl het archief van Calais er geen dokumenten over bevat. Met behulp van nieuwe of tot nog toe ongebruikte bronnen evenwel is de heer Lennel er in geslaagd, vele duistere punten op te helderen. Vooral het rapport van aartshertog Albertus zelf aan Filips II van 30 Mei 1596, een verslag uit een brief uit Calais aan den gouverneur van Milaan en het verhaal van een ooggetuige, Hendricq, burger van Saint-Omer, hebben nieuw licht ontstoken. De auteur voegt aan zijn opstel toe een reproductie van een gravure met een platten grond van de stad en het kamp der belegeraars en als bijlagen den brief van gelukwensching van Filips II aan den Aartshertog en het rapport van dezen zelf. Beide documenten beiusten in het Rijksarchief te Brussel. Le Bibliooraphe moderne, publié sous la direction de M. Henri Stein. Neuviéme Année (1905) Mai—Aout. Paris, Alph Picard et fils, libraires- éditeurs, 82 rue Bonaparte. Deze aflevering van den Bibliographe moderne is grootendeels aan het archiefwezen gewijd. Zij opent met een verslag van de tweede bijeen komst der Fransche archivarissen te Parijs 15 Juni 1905 (zie hiervoor blz. 179 en 180). De heer Paul Chevreux behandelt de kwestie van de traktementen der Fransche archiefambtenaren. Naar aanleiding van de ingediende wets voorstellen betreffende een algemeene reorganisatie der Fransche aichieven met het doel alle departementale archieven aan het Rijk te doen overgaan, betoogt hij, dat dan de Regeering ook verplicht is de traktementsregeling grondig te herzien: „Si vous vous emparez du droit de nommer le personnel, de le diriger a votre gré, chargez-vous aussi de son traitement. En dat de departementale archivarissen, volgens sommigen „des Bénédictins laïques", heusch wel reden tot klagen hebben, toont de schrijver met cijfers overtuigend aan. Hunne positie kenmerkt zich volgens hem door: „médiocrité des émoluments, défaut de toute hiërarchie, absence^ de tout avancement régulier". En het zou loyaal zijn de leerlingen der Ecole des chartes te waarschuwen voor hetgeen zij gaan beginnen door in departe mentalen dienst te treden. Een ander artikel, van den heer Brutails, handelt over de onvoldoende reglementen op den archiefdienst, speciaal over die betreffende de open-

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1905 | | pagina 27