wijzigingen in den plaatselijken regeeringsvorm hadden op den werkkring
van dit college zoo goed als geen invloedook na den veranderden
toestand van zaken in 1795 bleef aan regeerende en toeziende armmeesters,
aangesteld door de municipaliteit en het gemeentebestuur, het beheer over
de goederen van de Heilige-Oeestarmen opgedragen.
Evenmin wil mij de scheiding van het archief van Goirlsche regenten
en ambtenaren bevallen. Ook dit had mijns inziens, bepaaldelijk met
het oog op den kleinen omvang, zonder bezwaar bijeen kunnen blijven.
En het komt mij voor, dat de heer Van Visvliet dit zelf eenigszins gevoeld
heeft. Want terwijl de Tilburgsche stukken van vóór 1795 in drie afzon
derlijke Afdeelingen beschreven worden, heeft hij de Goirlsche in ééne
Afdeeling bij elkaar geplaatst. Wel is waar met nadere onderverdeeling,
doch die voor de bescheiden na 1795 zelfs geheel en al ontbreekt. Nog
één stap verder en hij had alles bij elkaar gevoegd. Dan ware ook ver
meden, dat bij de stukken tot 1795 abusievelijk de rekeningen der armen-
middelen van 17971798 en de manualen van den armmeester van
17951796 ondergebracht zijn geworden (blz. 108).
Over de ordening en inventarisatie kan ik in het algemeen verder
niets dan goeds zeggen. In hoofdzaak is hierbij de Handleiding gevolgd.
De noodzakelijkheid van de afwijking daarvan bij de beschrijving der
rekeningen is mij niet sterk gebleken. Wel geeft op blz. VII der Inlei
ding de samensteller onderscheidene voordeden daarvan opdoch daar
tegenover staat de niet gering te tellen uitdijing van den inventaris en
het uit zijn verband rukken van het geheel der betreffende onderafdeeling.
Had de heer Van Visvliet alleen de namen der rendanten willen ver
melden, dan had hij in elk geval de rekeningen door denzelfden rendant
afgelegd bij elkaar kunnen voegen, hetgeen b.v. de beschrijving der reke
ningen van 1698 tot 1795 (blz. 6374) van een negentigtal nummers tot
twaalf teruggebracht zou hebben.
Ook overigens is de inventaris eenigszins breedsprakig, zoowel in de
beschrijving van sommige nummers (nrs. 33, 59, 78, 87, 115, 872 e. a.)
als iri het afzonderlijk vermelden van stukken, die zeer gevoeglijk onder
één nummer gebracht hadden kunnen worden. Daar een inventaris nu
éénmaal geen index behoeft te zijn, is er geen enkel bezwaar tegen om
akten van aanstelling tot vorster bijeen te voegen (nrs. 62 en 63). Eveneens
akten van aanstelling tot stadhouder van het drostambt, nog wel van
denzelfden persoon (nrs. 65 en 66), eedsformulieren (nrs. 69 en 70),
rekeningen van de schellingen op de lakens (nrs. 109, 111, 113 en 114),
Over hun werkkring zie men Inleiding blz. V en VI. Het had aanbeveling
verdiend, om ook in den gedrukten Inventaris duidelijk te doen uitkomen, welke
van deze stukken door de gemeente Goirle in bruikleen zijn gegeven.
reglementen (nrs. 120 en 121), bestekken (nrs. 659—663), memorien van
reparatiën aan de pastorie (nrs. 664 en 665) enz.
In een enkel opzicht evenwel zou ik meer uitvoerigheid wenscheh]
o-eacht hebben. Ik bedoel namelijk van elke serie deelen, pakken enz.
een opgave van de jaren, waarover elk nummer dier serie loopt, zoodat
de o-ebruiker van den inventaris dadelijk zonder eenige hulp kan zien
welk" nummer hij noodig heeft. Nu is dat bij vele serieën beslist onmo
gelijk. Neem b.v. de reeks nrs. 584 593, bestaande uit tien pakken, me
opo-ave van zes tijdvakken. Welk nummer vormt nu de reeks der bijlagen
van 1630-1660 of bestaat deze soms uit meerdere nummers? Vooral
voor een plaats als Tilburg zonder vasten archivaris ware hier nauwkeuriger
aanduiding een beslist voordeel geweest.
Als Bijlagen geeft de schrijver op blz. 109 vlg. en 144 vlg. twee
lijsten van overeenkomende oude en nieuwe nummers, gesteld op de borg-
brieven (indemniteitsakten), vermeld in nrs. 142—146 en nr. 1177, waarvan
ik het groote nut niet kan inzien. Een geschreven lijst, bij een der
pakken gelegd en in een noot aangeduid, had m.i. even goed aan he
doel beantwoord.
Dit zijn enkele op-, of wil men, aanmerkingen, die ik op den inven
taris van den heer Van Visvliet heb. Zij doen echter aan zijn werk weinig
of geen afbreuk. Het bezit zooveel goede eigenschappen, dat de gebreken
gerust mogen worden uitgesproken. Als een van de verdiensten wijs ik
noo- even uitdrukkelijk op de gedrongen en zaakrijke inleidingen, die aan
elke afdeeling voorafgaan, leder die weet, hoeveel arbeid aan deze beknopte
uiteenzetting der functies van dergelijke bestuurscolleges verbonden is, zal
ze ten zeerste op prijs stellen. Alleen die van Afdeeling II bevredigt mi]
slechts ten deele, omdat niet is aangegeven, hoe in 1795 de samenstelling
van het college der kerkmeesters zich gewijzigd heeft, en waarom er na
dat jaar geen enkel archiefstuk voorhanden is.
De slotsom van mijn betoog is dus, dat ik in enkele opzichten met
den samensteller van dezen inventaris van meening verschil, doch overigens
hulde breng aan zijn werk, waarbij wij gelooven het gaarne gedu c
en volharding in hooge mate vereischt werden. Dat hij de Tilburgsche
papierzee" heeft herschapen in een geordend archief en van dat archief
een degelijken inventaris heeft samengesteld, is een arbeid, waarop hij
steeds met voldoening zal kunnen terugzien.
Rotterdam, 23 Februari 1906. E- WIERSUM.
Mr S Muller Fz. De jaarstijlen, in het sticht Utrecht gebruikt vóór
het synodaal besluit van 1310. (Overgedrukt uit de Verslagen en Mede-
186
187