166
No. 21.
Ingevolge art. 121 der Militiewet 1901 moet een verlofganger der
militie wel kennis geven van zijn vertrek uit eene gemeente, maar niet
van zijne aankomst in eene gemeente. De verlofganger moet zich bij
aankomst persoonlijk aanmelden, ten einde zijn verlofpas voor
gezien te doen teekenen. Indien hij kennis geeft en zich niet persoonlijk
aanmeldt, wordt hij gestraft overeenkomstig art. 124 der wet. De genoemde
kennisgevingen van aankomst zullen derhalve niet in de gemeentearchieven
aanwezig zijn.
De omschrijving der bescheiden zal m. i. moeten luiden
„Kennisgevingen van verlofgangers wegens vertrek uit de gemeente
en van burgemeesters betreffende vertrek en aankomst van verlofgangers"
(Art. 121 Militiewet 1901 en art. 96 Koninklijk besluit van 2 December
1901, St.bl. no. 230).
In het belang der verlofgangers zullen de kennisgevingen zonder
bezwaar gedurende acht jaren kunnen worden bewaard.
No. 22.
De burgemeesters ontvangen geene naamlijsten, bedoeld in de artt. 12
en 13 van het Koninklijk besluit van 2 December 1901 (St.bl. no. 230).
Die naamlijsten worden door de Ministers van Oorlog, Marine en Koloniën
gezonden aan de Commissarissen der Koningin. Deze Commissarissen
zenden de in art. 14 van dat besluit genoemde „Verzamelstaten
van u i 11 r e k s e 1 s" uit de bedoelde lijsten aan de burgemeesters. De
omschrijving der bescheiden zal derhalve moeten luiden: „Verzamelstaat
van personen, die voor de militie zullen moeten worden ingeschreven en
zich in militairen dienst of in een der in art. 22 der Militiewet 1901
genoemde gestichten enz. bevinden" (Art. 14 Koninklijk besluit van
2 December 1901, St.bl. no. 230).
Indien een niet voor de militie ingeschreven persoon den 40-jarigen
leeftijd heeft volbracht, behoeft niet meer te worden bewezen, aan wiens
schuld het verzuim van inschrijving is te wijten. (Zie de art. 8 en 165
der Militiewet 1901.) De termijn van bewaring zal daarom zonder bezwaar
op 25 jaren kunnen worden vastgesteld.
De uittreksels uit de geboorteregisters, welke bij de genoemde ver
zamelstaten zijn gevoegd, behooren (terstond na de ontvangst) te worden
toegevoegd aan de uittreksels, welke bij de onder no. 16 genoemde
bescheiden worden bewaard.
Alle uittreksels uit de geboorteregisters, ten behoeve der inschrijving
gevorderd of ontvangen, zullen tegelijk met de inschrijvingsregisters kunnen
worden vernietigd; maar dan zullen zij op de lijst moeten worden vermeld.
167
Aan de lijst zal derhalve een nieuw nommer moeten worden toegevoegd
voor: „Uittreksels uit de registers van den burgerlijken stand, welke zijn
overgelegd bij de inschrijving voor de militie" (Artt. 10 en 14 Koninklijk
besluit van 2 December 1901, St.bl. no. 230).
Nos. 23 en 24. Leger last en.
De ambtenaren ter secretarie spreken niet van „legerlasten", maar wel
van „inkwartieringen, transporten en leverantiën", zooals de Wet van 14
September 1866 (Stbl. no. 138) die lasten ook noemt. Het is m. i. wensche-
lijk om de woorden der wet te gebruiken.
No. 23.
Ingevolge art. 23 der Inkwartieringswet zal de klager, die de recht
matigheid zijner klacht heeft bewezen, zooveel malen van het verschaffen
van inkwartiering en onderhoud worden vrijgesteld, als blijken mocht, dat
hij daarmede ten onrechte is bezwaard geweest. Het verschaffen van inkwar
tiering enz. wordt bewezen door de aanteekeningen, welke op de inkwar-
tieringslijsten zijn geplaatst. Indien die lijsten zijn vernietigd, kan derhalve
de rechtmatigheid der klacht niet bewezen worden. Daarom is het m. i.
wenschelijk om slechts de vernietiging toe te staan van die lijsten, welke
zijn gehouden in de jaren, waarin geene inkwartieringen enz. hebben
plaats gehad.
No. 24.
De paardenlijsten zullen m. i. voorloopig kunnen worden vernietigd
na het vaststellen eener nieuwe lijst. Heeft eenmaal eene vordering in ge
val van oorlog of oorlogsgevaar plaats gehad, dan zullen de lijsten, die
gehouden zijn in de jaren, waarin vorderingen zijn gedaan, bewaard moeten
worden. (Zie art. 33 Inkwartieringswet.)
No. 25.
In het belang der geneeskundigen enz. zullen hunne kennisgevingen
van vestiging gedurende één jaar moeten worden bewaard (Art. 19, Wet
1865, Stbl. no. 60; art. 31, Wet 1865, Stbl. no. 61; art. 9, Wet 1876,
Stbl. no. 117; art. 70, no. 1, Wetb. van Strafrecht).
Waarom worden wel genoemd de kennisgevingen van geneeskundigen,
vroedvrouwen, tandartsen en apothekers, terwijl bij „Veeartsenijpolitie"
geene melding is gemaakt van de kennisgevingen van veeartsen? (Zie
Wet 8 Juli 1874, Stbl. no. 98.)
No. 26.
De kennisgevingen van het overlijden van apothekers geschieden door-