164 mag niet toegepast worden ten aanzien van de onder a en b van art. 5 der Kieswet bedoelde militairen, voor zoover zij kiesgerechtigd zijn krachtens betaalde rijks directe belasting of krachtens huur, overeenkomstig de be palingen van art. 1 der Kieswet (Art. 5, laatste alinea, Kieswet). No. 12. De omschrijving der bescheiden zal m. i. moeten luiden„Aangiften ten behoeve der samenstelling en bijhouding van de kiezerslijst, en ver zoeken om op die lijst te worden geplaatst, voor zoover die stukken tot geene reclames hebben aanleiding gegeven of ten behoeve der samen stelling eener nieuwe kiezerslijst niet meer noodig zijn." De termijn van twee jaren is niet voldoende, maar zal op zes jaren kunnen worden vastgesteld (Art. 149 Kieswet, jo. art. 70, no. 2, Wetb. van Strafrecht). No. 13. Lijsten van candidaatstelling. Wat wordt hiermede bedoeld? De wet kent „Opgaven van candi daten z.g. candidaatstelling (model I)" en „Lijsten van candidaten (model 11)". De opgaven (model 1) zullen m. i. zijn bedoeld, aangezien gesproken wordt van „2 jaren na de ontvangst" en van „candidaatstelling". De lijsten (model II) worden niet door den burgemeester ontvangen maar opgemaakt. Indien de opgaven (model I) zijn bedoeld, zal het niet noodig zijn om te bepalen, dat die stukken na verloop van twee jaren kunnen worden vernietigd. Ze zullen dan niet meer bestaan en kunnen daarom niet worden vernietigd. Art. 54, al. 3, Kieswet zegt toch duidelijk: „De inge- everde opgaven van candidaten worden bewaard, totdat over de toelatino- van den benoemde is beslist, en vervolgens vernietigd." De Kieswet bepaalt niet, wanneer de lijsten van candidaten (model II) kunnen worden opgeruimd. In plaats van de op de lijst vermelde z.g. lijsten van candidaatstelling zal daarop kunnen worden gebracht de „lijst van candidaten, door den burgemeester opgemaakt", terwijl de bij art" 54, al. 3, der Kieswet genoemde termijn ook hiervoor zal kunnen worden vastgesteld. Nos. 16—18. Militie. Ter voorkoming van verwarring moet worden vermeld, welke Militie- wet wordt bedoeld (1817, 1861 of 1901). De lotingsregisters en alphabetische lijsten, welke in de provinciale archieven aanwezig zijn, mogen na verloop van 50 jaren worden vernietigd, eze termijn is voor de militieregisters, welke zich in de gemeentearchie- 165 ven bevinden, in het algemeen voldoende, maar het is voorgekomen, dat halfbroeders 55 en 71 jaren in leeftijd verschilden; daarom zal het wenschelijk zijn om die registers gedurende 80 jaren te bewaren. Stel bijv., dat een man op zijn 18e jaar trouwt en zijne vrouw een jaar later van een zoon bevalt. Dezelfde man trouwt op zijn 89e jaar met eene vrouw, die eene slechte levenswijze leidt, uit wie een jaar later ook een zoon wordt geboren. De twee halfbroeders zullen dan 71 jaren in leeftijd verschillen. Zoo'n geval doet zich zelden voormaar daarmede moet toch rekening worden gehouden, daar de registers, welke ter pro vinciale griffie waren geweest, dan reeds zijn vernietigd en men geen nauwkeurig getuigschrift wegens broederdienst zal kunnen opmaken, omdat de daarvoor noodige gegevens uit geene officieele bescheiden zullen zijn te putten. Mijns inziens zal het vernietigen van bescheiden slechts mogen worden toegestaan, indien met zekerheid bepaald kan worden, dat zij nimmer meer noodig kunnen zijn. De inschrijvingsregisters der militie en de daarbij behoorende uit treksels uit de registers van den burgerlijken stand kunnen bewaard worden zoolang de lotingsregisters bestaan. Dit is noodzakelijk voor het contro leeren der namen enz. No. 19. Voor de registers van verlofgangers der militie is een termijn van 20 jaren niet noodig. Acht jaren zal voldoende zijn, indien eene uitzondering wordt gemaakt voor het geval, dat de artt. 135 en 146 der Militiewet 1901 worden toegepast. No. 20. Mutatiestaten van verlofgangers. Hier moet m. i. niet alleen van verlofgangers gesproken worden. Op die z.g. staten, welke men als „kennisgevingen" moet omschrijven, komen niet alleen voor de personen, die genoemd zijn in art. 94 van het Koninklijk besluit van 2 December 1901 (St.bl. no. 230), maar ook die, genoemd in art. 4 van dat besluit. De omschrijving zal daarom m. i. moeten luiden „Kennisgevingen van plaats gehad hebbende mutatiën ten aanzien van militieplichtigen, miliciens in werkelijken dienst en verlofgangers (z.g. mutatiestaten)." Waarom wordt voor deze bescheiden de termijn op één jaar vast gesteld en voor die, onder no. 19 genoemd, op twintig jaren Met het oog op verschillende omstandigheden, in het bijzonder van desertie, zal het m. i. wenschelijk zijn om de genoemde kennisgevingen gedurende twaalf jaren te bewaren. (Zie art. 9, Wet 15 April 1886, St.bl. no. 64.)

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1905 | | pagina 11