88
geene officieele briefwisseling, maar moesten ten einde zonder vertraging
de noodige eenheid en overeenstemming te bevorderen zich in mon
delinge conferentiën onderling verstaan en elkander behulpzaam zijn in
alle zoodanige zaken, welker voorbereiding meer dan éénen directeur
betrof. Alle stukken, die van 's Konings wege aan den Commissaris Generaal
om consideratiën en advies werden gezonden, moesten gesteld worden in
handen van de belanghebbende directeurs, ten einde daarop de noodige
informatiën in te winnen en te dienen van rapport.
De Commissaris-Generaal vormde met de genoemde directeurs een
Raad, waarvan hij voorzitter was.
De Secretaris-Generaal van het Departement van oorlog was belast
met de waarneming van de functie van Secretaris van den Raad.
Bij dien Raad moesten in overweging worden gebracht alle ontwer
pen van wetten, besluiten en verordeningen, die van eene algemeene
werking waren alle circulaire orders en voorschriften betrekkelijk de in-
en uitvoering van die wetten, besluiten en verordeningen, wanneer zij aan
de Koninklijke goedkeuring moesten worden onderworpen of door den
Commissaris-Generaal werden geoordeeld voor eene deliberatie in den
Raad vatbaar te zijn, en alle andere zaken, omtrent welke de Commissaris-
Generaal het gevoelen van den Raad wenschte in te winnen. De Raad,
als zoodanig, mocht nimmer naar buiten werken, noch eenige voordracht
of aanschrijving doen.
De voornoemde directeurs werden met ingang van 1 Januari 1830
van hunne betrekkingen ontheven.
Het beheer van het Departement van oorlog werd opgedragen aan
een Directeur-Generaal van Oorlog, onder het opperbe
stuur van den Admiraal en Kolonel-Generaal Prins Frederik der Nederlanden.
De algemeene directie van de genie werd van het
Departement van oorlog afgescheiden en er werd eene afzonderlijke directie
voor dien tak van dienst ingesteld. Alles, wat den generalen staf en het
topographisch bureau betrof, voor zoover dit tot dusver door de algemeene
directie der genie werd behandeld en bewerkt, werd daarvan afgescheiden
en moest onder het onmiddellijk toezicht van den Directeur-Generaal van
oorlog in het Kabinet behandeld worden.
Het Departement van oorlog zou voortaan behalve het secreta
riaat bestaan uit twee afdeelingen, waarvan eene voor het personeel en
de militaire zaken en de andere voor de administratie. 2)
-) Kon. besluit 25 December 1829, no. 83 (Ree. Mil. 249). Prins Frederik der
Nederlanden was met ingang van 1 Juli 1826 opgetreden als Commissaris-Generaal
van Oorlog (Kon. besluit 15 Juni 1826; Ree. Mil. 1826, II, 1). Hij was tevens
Admiraal der vloot en werd ook belast met het opperbestuur van het Departement
van marine (Kon. besluit 25 December 1829, no. 83).
2) Kon. besluit 27 Februari 1830, no. 116 (Ree. Mil. I, 73).
89
Aan den Opperdirecteur werd opgedragen het aanbieden van voor
stellen en rapporten aan den Koning betreffende benoeming, bevordering,
verplaatsing, ontslag enz. van officieren; rang- en ancienniteitsreclames
het maken van nieuwe inrichtingen of het veranderen van bestaande
formatiën en organieke besluitenhet arresteeren van algemeene reglementen
en verordeningen of het wijzigen van bestaande reglementen en verorde
ningen betreffende den diensthet formeeren van kampementenhet
aanleggen van vestingen en versterkingenhet aanleggen van nieuwe wegen
en over alle andere zaken, waaromtrent hij zulks in voorkomende gevallen
nuttig of noodzakelijk zou oordeelen.
De Directeur-Generaal van oorlog werd belast met het doen van
voordrachten en rapporten aan den Koning over andere onderwerpen, den
dienst van het Departement van oorlog betreffende, en in het bijzonder
die over geldelijke aangelegenheden, in zaken tot den gewonen loop der
administratie behoorende. Hij moest echter in zoodanige zaken, waarin
de Opperdirecteur mocht verlangen gekend te worden, niet anders dan
met diens voorkennis en overleg handelen en daarvan in het rapport of
voorstel melding maken. 2)
De correspondentie met de hoofden van de departementen van alge
meen bestuur werd gevoerd door den Directeur-Generaal van oorlog, die
tevens belast was met de behandeling der gewone voorkomende zaken,
waarbij meerdere departementen betrokken waren. Wanneer die correspon
dentie een onderwerp mocht betreffen, dat onmiddellijk tot den werkkring
van den Opperdirecteur behoorde, dan moest de Directeur-generaal hem
daarmede in kennis stellen. De hoofden der departementen van alge
meen bestuur mochten ook rechtstreeks met den Opperdirecteur corres-
pondeeren, wanneer het betrof de behandeling van commissorialen,
door den Koning speciaal op hen met den Opperdirecteur verstrekt, of
van zoodanige zaken, omtrent welke de Opperdirecteur hun eenige schrif
telijke aanvraag mocht hebben gedaan.
De Opperdirecteur kon alle onderwerpen, tot zijne werkkring be
hoorende, bij het Departement van oorlog doen bewerken en daarvoor
over de bureaux van dat departement beschikken.
De zorg voor het opmaken der begrootingen van staatsbehoeften, het
departement betreffende, uit de verschillende opgaven, te leveren door de
afdeeling voor de administratie, het departement van den Grootmeester
der artillerie en de algemeene directie der genie werd opgedragen aan
het algemeen secretariaat van het Departement van oorlog.
Zie ook art. 3 van het Kon. besluit van 27 Februari 1830, no. 116 (Ree.
Mil. I, 73).
2) Zie ook de artt. 4 en 5 van het Kon. besluit van 27 Februari 1830, no. 119
(Ree. Mil. I, 73).