134 Hierin wil de heer Pazaurek verandering brengen door het in het leven roepen van kunstarchieven. Zijn ideaal zou zijn een internationaal centraal kunstarchief b.v. in Zwitserland. Voorloopig evenwel beperkt hij zijn wensch tot een kunstarchief in eiken staat afzonderlijk, voor Duitsch- land b.v. in Neurenberg, Leipzig of Berlijn. Voor ieder archief zouden, om te beginnen, twee ambtenaren met den rang van hoogleeraar en eenige jongere eveneens wetenschappelijke ambtenaren voldoende zijn. De laatsten hebben, al reizende, het materiaal te verzamelen notitiën over kunstenaars in poorterboeken, doop- en trouwregisters, begrafenisboeken, gilderollen, rechterlijke archieven enz. enz. Op vele plaatsen bovendien zouden zich andere medewerkers uit liefde voor de zaak of tegen betaling beschikbaar stellen. In aanmerking daarvoor komen academisch gevormde locaal-historici, predikanten, leeraars, candidaten in de filosofie en aspirant- archiefambtenaren. Niet te vergeten alle kunsthistorici zelf, die in ruil voor de hulp van het archief bij hun eigen studiën, gaarne het door hen gevonden materiaal zouden afstaan. Ieder kunstarchief zou volgens den heer Pazaurek moeten bestaan uit twee afdeelingcnle. een reusachtigen fiches-catalogus en 2e. een verzame ling origineele stukken betreffende kunstenaars. Over de inrichting van den catalogus geeft hij uitvoerige mededeelingenformaat, kleur, aantal, indeeling (alphabetische en naar de steden) van de fiches enz. Het be ginsel van al of niet opnemen in het kunstarchief moet zijnliever te veel dan te weinig. Als tijdgrens kan men voorloopig het jaar 1800 stellen. In de tweede afdeeling zullen worden opgenomen brieven van gestorven en levende kunstenaars en andere hen betreffende stukken van algemeen belang. Dan geeft de auteur eenige aanwijzigingen over de inrichting van het archiefgebouw, terwijl hij ten slotte de bedenkingen tracht te weerleggen, die van alle kanten tegen zijn plan geopperd zijn, o.a. dat het kunstarchief weldra een reusachtige hoeveelheid „Schmarren" zou bevatten en dat de kunstgeschiedenis op het voetspoor van oudere wetenschappen voortaan ook haar hoofddoel zou zien in de „Waschzettelsucherei". Krijgt de heer Pazaurek zijn wensch vervuld, dan zullen wij dus naast de krijgsgeschiedkundige, landbouw- en handelsarchieven ook weldra kunstarchieven zien verrijzen. Wie weet, hoe spoedig dan nog andere b.v. literatuur- en kultuurhistorische zullen volgenMaar dat is volgens den adteur geen bezwaar, integendeel„darin liegt eigentlich kein Einwand, sondern eine neue Anregung". Korrespondenzblatt des Gesamtvereins der deutschen Geschichts- und Altertumsvereine. Jahrgang LIII, nr. 10. Den 27sten April vond de „Verbandstag für Altertumskunde" in 135 Munster plaats. Een verslag hiervan komt voor in dit nummer van het Korrespondenzblatt. In de rubriek „Archivwesen" wordt mededeeling gedaan van de over brenging van het Beiersche krijgsarchief naar het nieuwe legermuseum te München. Het is thans ondergebracht in twee brandvrije zalen, waarvan de bovenste alleen 40 M. lang en 16 M. breed is. In de zitting van de „k. k. Zentralcommission für kunst- und historische Denkmaler" te Weenen zijn bezwaren ingebracht tegen het gebruik van Zapon. Dr. Eder beweert, dat de nitrocellusose, de grondstof van het Zapon, somtijds onder uitstooting van zure dampen van stikstofdioxyd ontleed wordt, terwijl Prof. Dr. Zeisel, eveneens lid van bovengenoemde com missie, als bezwaar aanvoert, dat het zuurstofrijke Zapon zijn zuurstof op andere licht oxydeerbare stoffen kan overdragen en dus verbleekend kan werken. Maar beide bezwaren blijken volgens den verslaggever gelukkig „praktisch als ganzlich unbegründet". Archivalische Zeitschrift. Neue Folge. Zwölfter Band. Theodor Ackermann. München 1905. Als altijd bevat dit tijdschrift ook thans weer belangrijke bijdragen. Van de hand van Gottfried Ritter von Böhm verschijnt een studie over het K. Beiersche geheime Staatsarchief, waarin hij een overzicht geeft van de lotgevallen en de tegenwoordige indeeling. Als bijlagen voegt hij er aan toeI. het schema van de oorspronkelijke archiefindeeling, dat volgens Ministeriëel Besluit van 30 Juni 1901 als basis van de nieuwe ordening moet dienen, II. een lijst van de voornaamste hulpmiddelen bij het gebruik van het archiefoorkonden- en aktenrepertoria, fichescatalogi, regesten enz., en III. de in 31 artikelen vervatte bepalingen voor de gebruikers, vastgesteld bij besluit van 10 Maart 1900. Dan volgt een zeer interessant opstel van den archivaris Dr. Müller over het nieuwe kreis-archief van de Paltz in Spiers, dat den 24sten Sep tember 1902 in gebruik werd genomen. Na een kort overzicht van de lotgevallen en de bestanddeelen van het archief, beschrijft hij, hoe de bouw van het nieuwe depot tot stand is gekomen. Den lsten Februari 1899 werd de opdracht gegeven om de benoodigde gelden uit te trekken en een bouwplan op te maken. Als plaats werd uitgekozen het terrein ten zuiden van den Dom en ten oosten van de nieuwe kavalleriekazerne door wijlen den archivaris Mayerhofer in 1892 reeds aangewezen als „der freieste und schönste in der Stadt". Van de vroeger op die plek staande gebouwen, het St.-Stephanushospitaal, huizen van domheeren e. a. was na den brand van 1689 alleen de apsis van de Stephanuskapel bewaard gebleven. Met de latere aanbouwingen is ook deze thans verdwenen. Staan gebleven zijn alleen twee in 1702 gebouwde torentjes met spitse daken,

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1905 | | pagina 31