126
princip getrouw was toegepast. Maar juist daaraan twijfel ik wel eenigszins.
Immers de inleiding tot het archief van het kapittel van Sint-Geertruid
te Nivelles bericht, dat sinds 1059, toen Keizer Hendrik IV de goederen
van het klooster verdeelde en aan de abdis een derde er van toewees,
feitelijk de abdis buiten het klooster stond, hare eigene goederen had en
zelfstandig beheerde en bijgevolg ook haar eigen archief vormde, afge
scheiden van dat van het klooster. Dientengevolge is dan ook eene
afzonderlijke afdeeling van den inventaris gewijd aan de Abbatialité.
Maar al dadelijk valt het opdat deze afdeeling geplaatst is tusschen twee
andere; de eerste, Généralités geheeten, bevat o.a. de resolutiën van
het kapittel, waartoe de abdis in den regel geen toegang hadde volgende
loopt over de leden en de bedienden van het kapittel. Het schijnt dus,
dat de bewerker niet een afzonderlijk archief der abdis heeft aangenomen
maar alleen de stukken over het ambt van abdis, onverschillig of zij tot
het archief der abdis behoord hebben of niet, heeft bijeengevoegd. En
dit vermoeden wordt bijkans zekerheid, als men onder nr. 1558 leest van
een „procés entre des membres du chapitre au sujet d'une nomination
faite par l'abbesse", onder nr. 1561 van een „procés en revendication de
bijoux entre la familie de Berlo et le chapitre" en onder nr. 1577 van
een „procés au sujet de privilèges revendiqués par le chapitre pendant la
vacance". Die stukken behooren, meen ik, thuis in het archief van het
kapittel, niet in dat der abdis.
Eigenaardig is ook het feit, dat de charters niet in de inventarissen
beschreven worden. Wel wordt vermeld, hoeveel charters er aanwezig
zijn, en uit welke eeuwen zij dateeren; maar de verzameling charters
wordt als eene zelfstandige afdeeling van het archief beschouwd, en de
stukken, die er toe behooren, worden niet naar hun inhoud over de
verschillende rubrieken verdeeld. Somtijds vindt men echter in andere
afdeelingen stukken beschrevendie den schijn hebben van charters te zijn
b.v. de nrs. 994, 995 en 996, verdragen, door het kapittel met anderen
gesloten in 1476, 1518 en 1652; blijkbaar zijn dat de oorspronkelijke
stukken; want van nr. 992 wordt uitdrukkelijk gezegd, dat het copieën
bevat, waarvan de origineelen tot de charterverzameling behooren. Dat
eene goede indeeling medebrengt de charters naar hun inhoud over den
inventaris te verdeelen zonder ze daarom niet in chronologische volg
orde in de regestenlijst op te nemen behoeft geen betoog en komt
juist bij het boven vermelde nr. 992 uit. Alleen het feit, dat van deze
stukken ook copieën voorhanden zijn, heeft gemaakt, dat zij in den inven
taris op hunne plaats beschreven zijn. Waren de origineelen alleen aan-
Van de charters zullen chronologische lijsten worden opgemaakt; het blijkt
echter met, dat die lijsten zullen worden gedrukt.
127
wezig geweest, zij zouden uitsluitend in de globale beschrijving der
charters zijn begrepen.
Ik zou op deze wijze kunnen voortgaan en opmerken, dat meestal
de processtukken eveneens bij elkander tot ééne afdeeling zijn vereenigd
(zie b.v. p. 73, 141), maar toch soms, wat mij preferent schijntvolgens
de onderwerpen, waarover de procedures loopen, tot andere^afdeelingen
zijn gebracht (zie b.v. nrs. 1348, 1349, 2060); dat tot zulk eene afdeeling
„processen" zoowel de stukken uit geschillenwaarin het kapittel partij
was, als uit die tusschen geestelijken, waarin het kapittel uitspraak deed,
(nr. 376) zijn vereenigd, hoewel de functiën van het kapittel in beide
gevallen geheel verschillend waren; dat op p. 274 eenige stukken over
de restauratie der kerk te Tirlemont uit de 19e eeuw gebracht worden
tot het archief van het kapittel aldaar, dat in 1797 werd opgeheven; dat
uit de beschrijving der nrs. 9971001 niet duidelijk blijkt, in welk der
daar genoemde deelen men nu de oorspronkelijke resolutiën van het
kapittel over 1641 1653 heeft te zoeken. Maar door slechts eene opsom
ming te geven van de door mij bij de lectuur gemaakte opmerkingen,
zou ik onbillijk worden; want deels zouden, naar ik meen te mogen
veronderstellen, verscheidene dezer bezwaren opgehelderd kunnen worden
zoo de omschrijving der stukken iets uitvoeriger had mogen zijndeels
zou op deze wijze veel meer, dan billijk is, de aandacht worden gewijd
aan de kleine onnauwkeurighedenwaarmede ook dit menschelijk werk
behept is. Tegenover die enkele tekortkomingen staan zoo vele goede
eigenschappen: de in het algemeen heldere beschrijving der nummers,
de overzichtelijke wijzewaarop zij gerangschikt zijnde voortreffelijke
inleidingen en de zorgwaarmede ook de elders berustende archiefstukken
in de beschrijving zijn opgenomen, dat de heer d'Hoop met volle recht
met de voltooiing van het eerste deel zijner omvangrijke taak mag worden
gelukgewenscht. R- FRUIN.
Literatuur-kroniek.
Levensberichten der afgestorven Medeleden van de Maatschappij
der Nederlandsche Letterkunde te Leiden. Boekhandel en drukkerij
voorheen E. J. Brill, Leiden, 1905.
Hierin komt voor het levensbericht van den heer Mr. J. F. Bijleveld, in
leven Rijksarchivaris in Gelderland, samengesteld door Dr. J. S. van Veen.
Nasporingen en studiën op het gebied der Nederlandsche krijgs
geschiedenis. Tiende Jaarverslag. 's Gravenhage, Gebroeders van
Cleef, 1905.
Dit verslag bevat een overzicht van de krijgsgeschiedkundige naspo-