Inventaires sommaires des archives de l'état en Belgique. Alfred
d'Hoop. Inventaire général des archives ecclésiastiques du Brabant,
tome I: Eglises collégiales. Bruxelles, 1905.
124
terwijl hij in den tusschentijd bij den vorst was geweest, om diens kunst
kabinet te bezien. Bij zijn vertrek uit Denemarken werd hij in den adel
stand verheven en ontving hij het boven vermelde diploma. De uitreiking
van dat document had echter op 't allerlaatste oogenblik plaats en dit
kan, naar schr. meent, wel de reden zijn geweest, waarom in de Deensche
archieven geen minuut of copie van dit stuk te vinden is. Of de Ruyter reeds vier
jaar te voren ridder der orde van den Olifant was geworden, zooals door
sommigen wordt beweerd, schijnt echter op deugdelijke gronden te moeten
worden betwijfeld; in de verhalen, welke dienaangaande vroeger in omloop
waren, heeft vermoedelijk een verwisseling van personen plaats gehad.
Ook na zijn terugkomst in het vaderland ontving de admiraal nog
brieven van den koning, waarin een paar Denen in zijn gunst werden
aanbevolen; maar nog meer dan uit deze papieren blijkt de vriendschappelijke
verhouding, welke tusschen Frederik 111 en de Ruyter bleef bestaan, uit
de correspondentie van den boven reeds genoemden Curt Adelaer.
Wat verder de goede verstandhouding betreft, die er later tusschen Chris-
tiaan V en den admiraal bestond, daaromtrent legt de boven behandelde
verheffing van van Gelder in den adelstand genoegzaam getuigenis af;
na de Ruyter's dood ontving zijne weduwe dan ook van dezen koning een
vriendelijken en zeer waardeerenden brief van rouwbeklag.
Aan het slot zijner belangrijke, met verschillende afbeeldingen op
geluisterde, bijdrage stelt schr. zijn lezers nog de mededeeling van eenige
nadere bijzonderheden betreffende de Ruyter's en van Gelder's nakomelingen
in het vooruitzicht. Wij hopen dat de heer Grove, die bij zijn onder
zoekingen steeds ijverig van Nederlandsche archieven gebruik maakt en in
deze verhandeling, volgens den wensch, door mij in de vorige bespreking
geuit, de Nederlandsche stukken ook in den oorspronkelijken tekst (met
Deensche vertaling) heeft opgenomen, spoedig aan zijn voornemen gevolg
zal kunnen geven.
A. TELTING.
In het Algemeen rijksarchief te Brussel bevindt zich al wat het Rijk
bezit van de archieven der voormalige kerkenkloosters en andere gees
telijke stichtingen in Brabanten het is de bedoeling der regeering van
deze zeer omvangrijke verzameling korte oriënteerende inventarissen het
licht te doen zien. Ter uitvoering van deze taak publiceert thans de heer
d'Hoop het eerste deel dier serie inventarissen, waarin de archieven der
kapittelkerken worden behandeld. De stukkendie in het Algemeen rijks-
125
archief worden bewaardvormen echter van geen dier kapittelen het
geheele archief. De poging tot reorganisatie der kerkelijke instellingen door
Jozef II en vooral de inlijving bij Frankrijk deden wel vele documenten
in het bezit van het rijk overgaan, die thans in het depot te Brussel bewaard
wordenmaar vele andere werden door de geestelijkheid aan de inbezit
neming van den Staat onttrokken en bevinden zich thans deels in het
archiefdepot van het aartsbisdom Mechelendeels in de plaatselijke kerke
lijke archievenin de gemeentearchievenbij particulieren en ook in het
buitenland. Terecht heeft de heer d'Hoop begrepen, dat het wenschelijk
was zoo mogelijk ook die tweede categorie van handschriften in den
inventaris te vermeldenen voor zoover die stukken in kerkelijke of
gemeentelijke archieven van België berustenworden zij in appendices
achter de inventarissen van de eigenlijke in het Algemeen rijksarchief te
Brussel bewaarde archieven opgesomdgrootendeels volgens de den
bewerker medegedeelde beschrijvingendie daarvan reeds vroeger werden
gemaakt. De heer d'Hoop heeft aan de archieven der verschillende kapit
telkerken telkens eene inleiding doen voorafgaan, waarin hij de voornaamste
lotgevallen van het kapittel, zijne organisatie, zijne bezittingen enz.
behandelt. Deze inleidingendie alles mededeelenwat men tot recht
verstand van den inventaris behoeft, mogen onvermengd geprezen worden.
Daarentegen mis ik in de algemeene inleiding eene uiteenzetting van
de beginselendie bij het rangschikken der stukken en de indeeling der
inventarissen zijn gevolgd; want wat er op blz. 7 van wordt gezegd, is
te algemeen om voldoende licht te geven. Daar, gelijk men dat bij
inventaires sommaires verwachten kan, de beschrijving der verschillende
nummers uiterst kort is, is het niet altijd gemakkelijk die beginselen uit de
inventarissen zelf vast te stellen. Vandaar dat ik de volgende bedenkingen,
die tegen de inrichting der inventarissen bij mij gerezen zijn, slechts
aarzelend te berde breng; want het is mogelijk, dat de summiere wijze
van beschrijving mij op een dwaalspoor heeft gebracht. Zoo vind ik onder
de stukken, die in het aartsbisschoppelijk paleis te Mechelen berusten,
meermalen documenten vermeld, die schijnbaar althans van ouds
in het archief van het aartsbisdom zelf thuis behooren. Ik wijs b.v. op
p. 189: „Lettres échangées entre le chapitre et l'archevêque de Malines",
p. 190: „Dossier d'un procés ayant existé entré l'archevêque de Malines
et le chapitre de Saint-Pierre", p. 277„Correspondance échangée entre
le chapitre et l'archevêché". Deze stukkenwelke even goed in het archief
van het aartsbisdom als in dat van het kapittel kunnen thuis behooren
berusten in het archief van het aartsbisdom. Oppervlakkig zou men dus
zeggen, dat zij daarin ook van ouds behooren. Maar de gevolgtrekking-
kan natuurlijk onjuist zijn. Ik zou op dit punt minder twijfelingen hebben,
wanneer de inleiding mij had geleerd, dat in het werk het Provenienz-