116 Omschrijving der stukken. Tijdstip, waarop de vernie tiging geoorloofd is. 62. Alle registers en verdere stukken be treffende opgeheven instellingen en ver vallen wetten, voor zoover van die be scheiden elders een dubbel bewaard wordt. 63. Het concept of de geschreven tekst van alle voorstellen van Burgemeester en Wet houders en raadsleden, alle verslagen van raadscommissiënalle besluiten van den Raad en van Burgemeester en Wethouders, welke zijn opgenomen in de gedrukte Raadsnotulen en het Gemeenteblad, voor zoover de vaststelling der notulen en besluiten door middel van den gedrukten tekst geschiedt en een exemplaar hiervan gewaarmerkt wordt. Na opheffing der instelling, beëindiging der vervallen or ganisatie enz. Na de vaststelling en waar merking van den gedrukten tekst. Boekbespreking. J. C. Beth. De Burgerlijke Stand. 's-Gravenhage, Gebr. Belin- fante, 1905. De schrijver van het bovengenoemde werk heeft eenige moeilijkheid veroorzaakt, door het de redactie van het Archievenblad ter aankondiging toe te zenden. Wat toch kan over dit geschrift gezegd worden, dat geacht mag worden het archiefwezen te raken? Het is waar, de schrijver heeft aan zijne behandeling van het instituut van den burgerlijken stand eene inleiding doen voorafgaan, waarin hij met een enkel woord de voor schriften op het doopen en trouwen uit den tijd der Republiek aanroert, maar deze zeer korte en onvolledige vermelding, die nog foutief is ook kan toch niet zonder onbillijk te zijn tot grondslag genomen worden voor de aankondiging van het werk zelf. Gelukkig werd mijne aandacht ge trokken door het volgende (blz. 8): „De ambtenaar v. d. b. s. is aan sprakelijk voor het nauwkeurig aanhouden en bewaren der registers van Dat het egtreglement van 1656 op 18 Mei in plaats van op 18 Maart gesteld is, zal eene drukfout zijn. Bedenkelijker is, dat de schrijver de plakaten, die in Holland (1594), van wege de Staten-Generaal (1612), in Zeeland (1636 en 1642) en in de Generaliteitslanden (1656) zijn afgekondigd, opnoemt zonder van het gebied, waarvoor zij golden, melding te maken en zonder omtrent de voorschriften, dienaangaande door de landprovinciën gegeven, met een enkel woord te reppen. 117 den burgerlijken stand. Hij is bewaarder dier registers. Zijne werkkring strekt zich ook uit tot de registers, welke in het gemeente-archief zijn gedeponeerd, en over de vroegere kerkelijke en andere registers van doop, huwelijken en begraven." Voor het in de laatste plaats gezegde wordt een vonnis van het hof van Gelderland d.d. 17 September 1862 (Gemeente stem no. 599) geciteerd. Van ouds interesseerde mij de vraag, of de oude doop-, trouw- en begraafboeken tot het gemeentearchief moeten worden gerekend, of dat zij deel uitmaken van het archief van den ambtenaar van den B. S. Ten slotte was ik (Archievenblad 1902/3, blz. 82) tot de conclusie gekomen, dat die registers nog altijd in de gemeentearchieven, waarheen zij in 1811 zijn overgebracht, berusten zonder echter deel uit te maken van het archief van het gemeentebestuur. Zij behooren integendeel tot het archief van den ambtenaar van den B. S., maar dat archief berust, voor zooverre het niet naar de griffie der rechtbank is overgebracht, in het gemeentelijk archief-depöt, dat in art. 22 B. W. met „de archieven der gemeente" wordt bedoeld. De ambtenaar van den B. S. behoudt blijkens dit artikel alleen de registers van het loopende jaar onder zich. De zaak is vooral van gewicht voor de vraag, wie met het beheer belast isde ambtenaar van den B. S. of krachtens art. 103 der Gemeentewet de gemeentesecretaris onder toezicht van Burgemeester en Wethouders en c. q. de gemeente archivaris. Zij is van nog meer belang geworden, nu de nieuwe regeling omtrent den B. S. de betrekking van ambtenaar van den B. S. geheel heeft losgemaakt van het gemeentebestuur en ook personen, die noch burgemeester noch raadslid zijn, tot die betrekking benoembaar heeft gesteld. De verklaring van den schrijver, dat de ambtenaar van den B. S. bewaarder der registers is, en dat zijn werkkring zich ook tot de oude doop-, trouw- en begraafboeken uitstrekt, geeft van eene geheel andere opvatting blijk. Ik haastte mij dus het door hem geciteerde vonnis van het hof van Gelderland op te slaan; maar ik werd bitter teleurgesteld. Het bedoelde vonnis werd uitgesproken naar aanleiding van een eisch tot verbetering eener akte, opgenomen in het doopboek van Hattem onder 14 Juni 1802; in eerste instantie besliste de rechtbank te Arnhem, dat onder de in art. 70 B. W. genoemde registers van den B. S. de oude doopboeken niet begrepen zijn en dus eene verbetering van eene daarin voorkomende akte niet mogelijk ishet hof vernietigde die uitspraak en besliste integendeel, „dat de acten van den burgerlijken stand, waarvan in den 3den titel van het 1ste boek van het Burgerlijk Wetboek, wordt gehandeld, niet zijn uitsluitend dezulke, welke door de daartoe aangewezen ambtenaren worden gehouden, maar ook de zoodanige kerkelijke registers, die hun vroeger authentiek karakter na de invoering der eigenlijke registers

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1905 | | pagina 22