104 door dr. Hulsebos ingevolge de hem in 1904 gegevene opdracht verricht, was in de zitting van 31 Juli 1905 bij de Synode ingekomen, en dr. Knappert heeft blijkbaar om den heeren der Synode de geheele lectuur van het rapport te besparen in de boven vermelde vergadering van 2 Augustus een kort overzicht van den inhoud er van gegeven. Toch verdient het rapport wel in zijn geheel te worden gelezen. Het is in de B ij 1 a g e n van de Handelingen der Synode over 1905, blz. 488 vlg. afgedrukt. Het volgende is er aan ontleend. Dr. Hulsebos bezocht in het jaar 1904/5 de archieven der kerkelijke colleges te Benschop, Zegveld, Montfoort, Zuilen, De Vuursche, IJsselstein, Kockengen, Ter Aa, Waverveen, Vreeland, Woudenberg en Utrecht in de provincie Utrecht, te Hilversum in de provincie Noordholland, te Vianen, Woerden, Hazerswoude, Oorinchem, Woudrichem, Werkendam en Gouda in de provincie Zuidholland, te Middelburg, Vlissingen, Vere en Goes in de provincie Zeeland, te Kampen in Overijsel, te Breda, Bladel en Eysden in Noordbrabant en Limburg. Ook met het archief der voormalige classis Marnensis, thans bewaard te Onderdendam, met dat der voormalige classis TholenBergen, bewaard te Tholen, en met het oudarchief der Synode hield de heer Hulsebos zich bezig. Hetgeen daarbij opvalt, is het weinig- stelselmatige van het ingestelde onderzoek. Dat is niet een gevolg van de opdracht der Synodale Commissie, die blijkbaar wijselijk den deskundige de vrije hand heeft gelaten, maar hangt samen met het toevallig vertoeven van den heer Hulsebos in verschillende gedeelten van het landom de kerk reiskosten te besparen maakte de deskundige van zijne private reizen gebruik om tevens de kerkelijke archieven in den omtrek te bezichtigen. Alleen de provincie Utrecht, die reeds in 1903/4 voor een groot gedeelte was bezocht, schijnt meer stelselmatig te zijn onder handen genomen. Eene tweede eigenaardigheid, die in het verslag uitkomt, is deze, dat de heer Hulsebos zich veel meer toelegt op het nemen van maatregelen om de goede verzorging der stukken te waarborgen en ze, waar zij door verwaarloozing geleden hebben, zooveel mogelijk te herstellen, dan dat hij zich met de inventariseering zelve bezig houdt. Dat laatste laat hij meestal aan de plaatselijke autoriteiten over. Ik voor mij geloof, dat dit juist gezien is, in zooverre althans als er voor het oogenblik veel meer behoefte is aan goede verzorging der kerkelijke archieven, dan aan hunne regeling, die later volgen kan. Van bijkans alle archieven, die de deskundige bezocht, kan hij berichten, dat door zijne zorgen een of meer deelen, die in verwaarloosden toestand verkeerden, gebonden zijn. De grootste vijand der kerkelijke archieven is blijkbaar de vocht, die Eigenaardig is de raad, dien de heer Hulsebos den gemeentesecretaris van Vianen gaf, nl. om het trouwboek van 1675 tot 1715 „te laten herstellen of ten minste over te laten schrijven". 105 veel bedorven heeft. Telkens klaagt de heer Hulsebos over de vochtige bewaarplaatsen in de consistoriekamers, soms ook, zooals te Bladel, in de pastorie. En is de kerkekamer te vochtig, dan maakt de heer Hulsebos van den nood eene deugd en adviseert hij de stukken over te brengen naar de pastorie, al erkent hij de bezwaren dier regeling. „Als het niet anders kan, zegt hij terecht, moet er berust worden in de bewaring van het archief in de pastorie, maar dan in eene afzonderlijke kist of kast, duidelijk aangewezen als kerkelijk eigendom en gesloten volgens de bepalingen van artikel 14 van het Reglement op de vacaturen". Dat de laatste bijvoeging wel noodig is, bewijzen b.v. Woudrichem, waar enkele stukken in den lessenaar van den predikant, of Werkendam, waar het archief in diens boekenkast stond. Hoe gevaarlijk dat kan zijn, toont het geval van Eysden aan, waar een deel, bevattende de kerkeraadsnotulen van 1661 tot 1717 en lijsten van gedoopten en lidmaten van 1656 tot 1712, bij de verhuizing van den predikant naar elders door deze met zijne eigene boeken was medegenomen. Het is sedert teruggezonden. Niet minder gevaarlijk is het uitleenen van boeken. In het archief der classis Gouda ontbraken een zestal nummers. De scriba van het classicaal bestuur had er zelf een van in gebruikvijf andere waren uitgeleend aan ds. Van Lanoeraad te Lekkerkerk. De scriba, de heer Margadant, stierf in den loop van het jaar. Gelukkig, dat de heer Hulsebos het archief kort geleden bezocht had en van den overleden scriba wist, waar zich de ontbrekende registers bevonden. Door hem ingelicht, kon de nieuwe scriba berichten, dat althans het eene stuk uit den boedel van zijn voorganger was terugontvangen. De vijf, die onder ds. Van Langeraad berustten, waren echter tevergeefs van dien heer teruggevraagd. In het algemeen schijnt deze predikant van zijne verplichting tot teruggave van aan hem uitgeleende stukken maar weinig doordrongen te zijn. Toen ik in het jaar 1896 het kerkelijk archief van Tholen bezocht, ontbraken in het archief der voormalige classis TholenBergen de aktenboeken van 1584 tot 1608 en van 1638 tot 1658 benevens een pak papieren, bevattende de akten van 1629 tot 1638. Waar zij gebleven waren, was onbekendregus waren niet aanwezig. Thans bericht de heer Hulsebos, dat althans de beide aktenboeken terecht zijn. De predikant te Tholen had den heer Van Langeraad op goed geluk gevraagd, of de vermiste stukken soms bij hem warenen inderdaad, dat bleek het geval te zijn. Niet altijd is echter de heer Van Langeraad zoo welwillend antwoord te geven. Ik meen niet onbescheiden te zijn door mede te deelen, dat het ook de heer Van Langeraad is, die het aktenboek van Goes over 1650 tot 1706 had geleend zonder den bewaarder van het Goesche kerkarchief, hoewel deze hem er meermalen om verzocht had, regu te willen afgeven of zelfs zijn schrijven te beantwoorden. Gelukkig is het boek sedert teruggezonden. Ik twijfel er

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1905 | | pagina 16