98
en koloniën, die met ingang van 1 April 1818, bij de vereeniging van
de zaken van het onderwijs, de kunsten en wetenschappen 2) en de
nationale nijverheid 3) met die van den koophandel en de koloniën tot
een Departement van onderwijs, nationale n ij verheid en
koloniën, 4) vervangen werd door een Minister.
De zaken van het onderwijs, de kunsten en wetenschappen werden
op den len April 1824 overgebracht naar het Departement voor de binnen-
landsche zaken en den waterstaat, waardoor een Departement voor
de nationale nijverheid en de koloniën5) bleef bestaan, terwijl
door de afscheiding der zaken van de nationale nijverheid en de vereeni
ging van de zaken der marine met die der koloniën, met ingang van
9 April 1825, een Departement voor de marine en de koloniën
werd opgericht.
Aan den Minister voor de marine en de koloniën werden
twee directeurs toegevoegdéén voor de zaken der marine en één voor
de zaken der koloniën. 7)
Die directeurs waren verplicht om den Minister behulpzaam te zijn
in het verrichten en volbrengen van alle werkzaamheden, die bij het depar
tement voorkwamen, het vak aan ieder hunner toevertrouwd betroffen en
hun door den Minister werden opgedragen. Zij waren bevoegd tot het
voorbereiden en instrueeren van alle zaken, die hun ad hoe door den
Minister werden opgedragen, alsmede om te dien einde door rechtstreeksche
correspondentie bij de bevoegde autoriteiten en personen zoodanige be
richten en informatiën te vragen, als zij noodig oordeelden. Alle stukken,
die van 's Konings wege aan den Minister om consideratiën en advies
werden verzonden, konden door den Minister in handen van den belang
hebbenden directeur worden gesteld, ten einde daaromtrent een rapport
aan den Minister in te dienen. Zij mochten geene officieele briefwisseling
met elkander voeren, maar moesten zich in mondelinge conferentiën ver
staan en elkander behulpzaam zijn in alle zaken, welker voorbereiding meer
dan éénen directeur betrof. De correspondentie, door de directeurs ge
voerd wordende, werd door hen onderteekend.
De Minister vormde met de twee directeurs een Raad, bij wien in
2) Overgenomen van het opgeheven Departement van onderwijs, kunsten
en wetenschappen.
3) Nationale nijverheid, waaronder het fabriekswezen, overgenomen van het
Departement van binnenlandsche zaken. Het fabriekswezen werd bij Kon. besluit
van 31 Januari 1824 (St.bl. no. 19) naar het Departement van binnenlandsche zaken
teruggebracht.
4) Kon. besluit 19 Maart 1818, no. 79 (Staatscourant 25 Maart 1818).
Kon. besluiten 30 Maart 1824, nos. 108 en 109 (Bijv. St.bl. XI, 121).
6) Kon. besluiten 5 April 1825, nos. 88 en 89 (Bijv. St.bl. XII, 2e deel, 230).
Kon. besluit 10 Mei 1825, no. 120.
99
overweging moesten worden gebracht alle ontwerpen van wetten, besluiten
en verordeningen, die van eene algemeene werking zouden zijn en alle
circulaire orders en voorschiften betrekkelijk de in- en uitvoering dier
wetten enz., wanneer ze aan de Koninklijke goedkeuring moesten worden
onderworpen of door den Minister voor eene deliberatie in den Raad
vatbaar werden geacht. De Minister was voorzitter van den Raad en de
Secretaris-Generaal van het Departement van marine en koloniën secretaris.
De Raad, als zoodanig, mocht nimmer naar buiten werken, noch eenige
voordracht of aanschrijving doen.
Met ingang van 1 Januari 1830 werden de zaken der marine van die
der koloniën afgescheiden en de zaken der koloniën vereenigd met die
van den waterstaat, de publieke werken en de nationale nijverheid, in een
Departement voor den waterstaat, de nationale nijverheid
en de koloniën.2)
De administratie van den waterstaat en de publieke werken werd met
ingang van 1 October 1831 naar het Departement van binnenlandsche
zaken overgebracht en de naam van het departement in verband daarmede
veranderd in Departement voor de nationale nijverheid en de
koloniën. 3)
De zaken der nationale nijverheid werden met ingang van 1 Januari
1834 overgebracht naar het Departement van buitenlandsche zaken. Het
departement verkreeg daardoor den naam van Departement van
koloniën.4)
Het Departement van koloniën werd met ingang van 10 Augustus 1840
vereenigd met het Departement voor de marine in een Departement
voor de marine en de koloniën, maar met ingang van 1 Januari
1842 weder gescheiden en aan het departement de naam gegeven van
Departement van koloniën. e)
De zaken der marine werden met die van oorlog gesteld onder het opper
beheer van Prins Frederik der Nederlanden (Kon. besluit 25 December 1829, no. 83).
2) Kon. besluiten 25 December 1829, no. 83, en 29 December 1829, no. 4.
Het toezicht op het beheer der algemeene landsdrukkerij bleef aan het Departement
van binnenlandsche zaken opgedragen (Staatscourant 30 December 1829).
3) Kon. besluiten 12 Juli 1831, no. 31 en 33.
Kon. besluit 12 October 1833, no. 77 (Staatscourant 17 October 1833). Bij
de administratie der nationale nijverheid behoorde het toezicht op de naamlooze
vennootschappen.
5) Kon. besluiten 21 Juli 1840, no. 75 en 78 (Staatscourant 23 Juli 1840). Bij
Kon. besluit van 29 September 1841, no. 58, werd eene Commissie van onderzoek
omtrent de rekeningen der Oost-Indische remises ingesteld. Die commissie werd
samengesteld uit den Minister, als voorzitter, twee leden van de Eerste Kamer der
Staten-Generaal, twee leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, twee leden
van den Raad van State, twee leden van de Algemeene Rekenkamer en een hoofd
ambtenaar van het departement, als secretaris.
6) Kon. besluit 23 October 1841 (Bijv. St. XXVIII, 434).