94 Departement van marine, overgenomen door den Minister van koloniën, aan wien de titel van Minister voor de marine en de koloniën werd gegeven. Aan dien Minister werden twee directeurs toegevoegd een voor de zaken der marine en een voor de zaken der koloniën.Die directeurs waren verplicht om den Minister behulpzaam te zijn in het ver richten en volbrengen van alle werkzaamheden, die bij het departement voorkwamen en het vak, aan ieder hunner toevertrouwd, betroffen en hun door den Minister werden opgedragen. Zij waren bevoegd tot het voor bereiden en instrueeren van alle zaken, die hun ad hoe door den Minister werden opgedragen, alsmede om te dien einde, door rechtstreeksche cor respondentie, bij de bevoegde autoriteiten en personen zoodanige berichten en informatiën te vragen, als zij noodig oordeelden. Alle stukken, die van 's Konings wege aan den Minister om consideratiën en advies werden verzonden, konden door hem in handen van den belanghebbenden directeur worden gesteld, ten einde daaromtrent een rapport aan den Minister in te dienen. Zij mochten geene officieele briefwisseling met elkaar voeren, maar moesten zich in mondelinge conferentiën onderling verstaan en elkander behulpzaam zijn in alle zoodanige zaken, welker voorbereiding meer dan éénen directeur betrof. De correspondentie, door de directeurs gevoerd, werd door hen onderteekend. De Minister voor de marine en de koloniën vormde met de twee directeurs een Raad, bij wien in over weging moesten worden gebracht alle ontwerpen, besluiten en verordenin gen, die van eene algemeene werking zouden zijnalle circulaire orders en voorschriften, betrekkelijk de in- en uitvoering dier wetten enz., wanneer ze aan de Koninklijke goedkeuring moesten worden onderworpen of door den Minister voor eene deliberatie in den Raad vatbaar werden geacht. De minister was voorzitter van den Raad en de Secretaris-Generaal van het Departement voor de marine en de koloniën Secretaris. De Raad, als zoodanig, mocht nimmer naar buiten werken, noch eenige voordracht of aanschrijving doen. 3) De zaken der marine werden met ingang van 1 Januari 1830 afge scheiden van die der koloniën. Het beheer van het Departement der marine werd, onder het opperbestuur van den Admiraal en Kolonel- Generaal, Prins Frederik der Nederlanden, opgedragen aan een Directeur- 9 Kon. besluit 5 April 1825, no. 89 (Bijv St. XII, 230). De organisatie der bureaux had plaats bij Kon. besluit van 10 Mei 1825, no. 121. De artillerie der marine werd bij Kon. besluit van 17 Juli 1825 gebracht onder het bestuur van den Grootmeester der artillerie, Prins Frederik der Nederlanden. Flet departement van den Grootmeester der artillerie werd bij Kon. besluit van 22 December 1840, no. 30, met ingang van 1 januari 1841 opgeheven. 2) Kon. besluiten van 5 April 1825, no. 89, en 10 Mei 1825, no. 120. 3) Kon. besluit 10 Mei 1825, no. 120. 95 Generaal voor de marine. Dit duurde voort tot 10 Augustus 1840, met ingang van welken datum het Departement van marine opnieuw werd vereenigd met dat van koloniën, onder den titel van Departement voor de marine en de koloniën, en gesteld onder het beheer van een Minister. 'J) De zaken der marine werden, met ingang van 1 Januari 1842, van die der koloniën gescheiden. Het beheer van het Departement van marine werd met ingang van 1 Januari 1842, opgedragen aan een Directeur-Generaal, 3) die op den 18 Juni 1843 den titel van Minister van marine verkreeg. 4) Geene vermeldenswaardige bijzonderheden, de organisatie van het Departement van marine betreffende, hebben later plaats gehad. 5) VII. Het Departement van koloniën. 1. 1798—1813. De zaken, de Oost-Indische bezittingen betreffende, bleven in 1798 op gedragen aan het op den 24 December 1795 ingestelde Commité tot de zaken van den Oost-In disc hen handel en bezittingen. De zaken, de West-Indische koloniën betreffende, werden opgedragen aan een Intermediair bestuur.0) Kon. besluit 25 December 1829, no. 83 (Ree. Mil., 249). Prins Frederik werd als Kolonel-Generaal ook belast met het Opperbestuur van het Departement van Oorlog (Kon. besluit 25 December 1829, no. 83), maar werd op den 6en Juli 1839 van dat opperbestuur ontheven (Kon. besluit 6 Juli 1839, no. 43). 2) Kon. besluiten van 21 Juli 1840, nos. 75 en 78. 3) Kon. besluit 23 October 1841 (Bijv. St. XXVIII, 434). De benoemde Directeur- Generaal trad op den len Juni 1842 in functie. Kon. besluit 18 Juni 1843, no. 49 (Bijv. St. XXX, 357). s) In 1860 was het Departement van marine verdeeld in 5 hoofdafdeelingen le afd. Materieel der Zeemacht. Stoomvaartdienst. Artillerie. Het technische der marine. Bestuur der werven en magazijnen. 2e afd. Bewegingen en andere dienstzaken, voorkomende bij de zeemacht. Personeel der marine. Aanwerving der scheepsequipagiën. Pensioenen. Quarantaine. 3e afd. Comptabiliteit. Levensmiddelen en kleeding. 4e afd. Loodswezen, betonning, bebakening en verlichting. 5e afd. Zaken van het kabinet van den Minister en die van algemeenen aard. Archieven. Expeditie. Zegel- en legesgelden. Huishoudelijk beheer van het gebouw en van het dienstpersoneel. 6) Art. 249, 255 Staatsregeling 1798. Publicatiën van 26 Februari en 21 Maart 1798. Over den koophandel is reeds het noodige medegedeeld in de beschrijving van het Departement van waterstaat, enz.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1905 | | pagina 11