Literatuur-kroniek.
228
evenals in de daarop volgende Murmelliana, de hoofdbronnen voor het
werk. De tekst der Hollandsche handschriften is blijkbaar zooveel mogelijk
overeenkomstig het origineel afgedrukt. Of in 't algemeen deze wijze
van uitgeven gewenscht is, daarover wil ik hier niet spreken. Doch in
een werk als dat van dr. Van Gelder, dat blijkbaar voor een wijderen
kring van lezers bestemd isverdient zij toch zeker geen aanbeveling.
De vele afkortingen en de eigenaardige interpunctie zullen die bijlagen
voor menigeen onverstaanbaar maken.
Gelijk uit het bovenstaande blijktheeft het boek van Dr. Van
Gelder naast zeer vele goede eigenschappen ook veel gebreken. Deze
gebreken nu acht ik in hoofdzaak een gevolg van de omstandigheid
dat Dr. Van Gelder bij het voorbereiden en schrijven van zijn boek
meer aandacht heeft gewijd aan datgene, wat zijn onderwerp zou kunnen
toelichten dan aan zijn onderwerp zelf.
Dr. Van Gelder heeft op de Alkmaarsche school 't licht willen
laten vallen van de algemeene beschavingsgeschiedenis. Dit streven nu
zou meer te waardeeren zijn geweest, zoo de schrijver daarbij voldoende
in het oog gehouden haddat in een monografie het bijzondere ten slotte
toch altijd op zijn minst iets meer het algemeene moet toelichten dan
het algemeene het bijzondere.
De door mij gemaakte op- en aanmerkingen hebben intusschen
allerminst de beteekenis, dat ik het werk van dr. Van Gelder niet als
een groote aanwinst zou beschouwen. Ofschoon te Alkmaar de vroed-
schapsresolutiën eerst met 'tjaar 1549 beginnen en de stadsrekeningen
niet ouder zijn dan 1573, heeft dr. Van Gelder toch uit andere bronnen
zoowel in den tekst als in de bijlagen een menigte bijzonderheden kunnen
mededeelen, die voor de kennis van het schoolwezen hoogst belangrijk
kunnen worden geacht. Van de in de bijlagen opgenomen stukken zijn
zeker wel de belangrijkste, het schoolreglement van Murmellius van 1513,
de instruktie van 1559 en het koorreglement van 1560. De beide eerst
genoemde stukken waren wel reeds in druk verschenen, doch het school
reglement lag, gelijk dr. Van Gelder mededeelt, verscholen in een ouden
jaargang van een Duitsch tijdschrift, en de instructie, gelijk deze in 1864
door dr. De Gelder was uitgegeven, was, tengevolge van allerlei verkeerde
lezingen, zoo goed als onverstaanbaar.
GoudaMaart 1905. L. A. Kesper.
229
De Hollandsche Lelie. Red. Anna de Savornin Lobman. Jaar
gang XVIII, no. 35. Amsterdam, L. J. Veen.
Het is een verheffend verschijnseldie steeds toenemende belang
stelling in het werk van ons, archivarissen. Zelfs in de wereld van
jonkvrouwelijke gratie en Violettes-de-Parme-geur trekt men niet meer
den neus op voor duffe folianten en schroomt men niet langer de blanke
handen te bezoedelen met het stof der eeuwen. Het lijforgaan der Neder-
landsche jonge dames wijdt een hoofdartikel aan„Archiefarbeid voor
onze Meisjes".
De ridderlijke schrijver, de heer A. J. Servaas van Rooijenbetoogt,
„dat juist de vrouw voor zulk een arbeid als het ware geformeerd is"
en daarvoor „in het algemeen genomen de voorkeur verdient boven den
in het algemeen haastiger gebakerden man". Het stuk is te merkwaardig
om er niet de meest treffende passages van af te schrijven.
„Meisjes", zegt de schrijver, „die goed in de geschiedenis zijn onder
legd van de letterkunde van ons land op de hoogte zijnhaar middel-
eeuwsche kennis niet uit een of twee lesuren hebben geput, en zich
algemeen ontwikkeld gevoelenzijn voorzeker in de eerste plaats de aan
gewezen personen om eene plaats als volontair op een der gemeente
archieven van ons land te vervullen".
Zij krijgen daarvoor de volgende raadgevingen mee„Zelfstudie
moet den archiefarbeid steunen". Bedoeld wordt eigen studie, in de
eerste plaats van geschiedenis. „Voeg daarbij eenige studie van het
Oud-Hollandsch recht, en indien men gemakkelijk een taal aanleert,
dan trachte men zooveel mogelijk latijn te leeren. Juist niet omdat
vele stukken in het latijn zijn geschrevenmaar voornamelijk omdat men
in vorige eeuwen het Nederlandsch met Latijnsche woorden doorspekte,
zooals nu met Fransche". Geduld is de hoofdzaak, wetenschap kan ge
mist worden: „Het is eene dwaasheid te denken, dat een meester in de
rechten de rechte man op de rechte plaats zou wezen. Professor Blok
te Leiden heeft het al tegengesprokenen een pas gepromoveerd student
deugt voor archivaris niets meer of minder dan een goed ontwikkeld en
onderwezen leerling van een school van uitgebreid lager of middelbaar
onderwijs. In Rotterdam hebben we eene vrouw als adjunct-archivaris
in Amsterdam werkt eene vrouw als volontair. Er zullen er nog wel
meer hier en daar zijnmaar deze allen zullen kunnen getuigendat
hoog-op-stelten loopende kennis onnoodig is. Men wil dat wel doen voor
komen maar dat is kastegeest".
Het bovenstaande zal voldoende zijn, om tot nadere kennisneming
op te wekkende lezing van het geheele artikel zij een ieder aanbevolen.