m
(lie jaarg. biz. 143). Opmerking verdient, dat de Oldenburgsche Archivrat
het zapon niet meer als kleefmiddel wil gebruikenmaar daarvoor thans
Perlkitt, eveneens door de firma Perl en Co. in den handel gebracht,
aanbeveelt. De volgende Archivtag zal in 1905 te Bamberg worden gehouden.
Den 25en September 1904 kwam de Thüringer Archivtag te Erfurt
bijeen. Door den voorzitter, dr. Overmans uit Erfurt, werd eeue lezing
gehouden overWesen, Aufgaben und Bedeutung der
Archive. Hij noemde een archief „eine Sammlung, welche auf dem
Wege der Geschaftsführung entstanden und rechtlichen wie wissenschaft-
lichen Zweeken zu dienen bestimmt ist". Dr. Burkhardt uit Weimar
wees bij de discussie ook op de financiëele beteekenis der archieven en
verklaarde zich tegen de toepassing van het Provenienzprincipdat voor
de Pruisische archieven geldt. Het volgende jaar zal de bijeenkomst te
Koburg of te Sondershausen gehouden worden.
Eene eigenaardige, maar griezelige ontdekking deed een bode, die
onlangs in het archief van de Cortes te Madrid bepaalde documenten
zocht. Eensklaps bespeurde hij tot zijn grooten schrik een heel nest met
slangen, behoorende tot de Cobra-familie. De man nam de vlucht. Eene
expeditie werd uitgerust om de zalen te doorzoeken en de vijf of zes
giftige reptielen, die op onverklaarbare wijze tusschen de papieren
terecht waren gekomen, te dooden. Men vreest echter, dat er nog meer
tusschen de staatsstukken zitten.
1904/1905. No. 3.
Orgaan van de VEREENIGING VAN ARCHIVARISSEN in Nederland.
Bijdragen voor dit tijdschrift te zenden aan Mr. R. FRUIN te Middelburg.
De Haagsche archivaris-quaestie.
De geachte Redactie van dit blad deed mij het vereerend verzoek
iets omtrent mijne meening in de bekende quaestie van den heer Servaas
van Rooyen te 's Gravenhage in hare kolommen mede te deelen, en ik
heb de onbeleefdheid niet willen hebben dit verzoek af te slaan.
Toch is het mij, onder het schrijven dezer regelen, niet gemakkelijk
gevallen een juisten vorm voor die mededeeling te vinden. Want aan
den eenen kant mag de feitelijke toedracht der geschiedenis door de
ruime verspreiding daarvan in de dagbladpers van zoo algemeene bekend
heid worden geacht, en is aan den anderen kant mijn oordeel over de
waardeering, die den heer Servaas van Rooyen als archivaris in deze
aangelegenheid van weerszijden is te beurt gevallen, zoo geheel zonder
beteekenis, dat eene beschouwing der quaestie uit een van deze beide
oogpunten voor mij onmogelijk was.
Het kwam mij daarom ten slotte het beste voor, iets te zeggen over
den indruk, dien de lezing, vooral van de officieele stukken, betreffende
dit Voorval op mij gemaakt heeft uit het oogpunt van de wederzijdsche
verhouding, waarin het dagelijksch bestuur van de gemeente 's Gravenhage
en de raad dier gemeente in deze aangelegenheid tegenover elkaar zijn
opgetreden.
Die indruk nu, het zij reeds dadelijk gezegd, is niet anders geweest
dan hoogst onbevredigend, zoowel ten aanzien van het college van Burge
meester en Wethouders, als ten aanzien van den gemeenteraad. Ten
aanzien van Burgemeester en Wethouders, omdat m. i. uit hunne houding,
met name uit hetgeen daaromtrent bleek bij monde van den Voorzitter,
niet voortvloeide het juiste besef van hetgeen naar ons gemeenterecht de
Goedgekeurd bij Kon. besl. van 29 Sept. 1891.